14: substance related disorders and transition to adult disorders Flashcards

1
Q

functie prefrontale cortex

A

regulatie van cognitie, emotie en gedrag
(dorsal: verbinding planning, inhibitory control en werkgeheugen.
Ventral: verbinding eloningsverwerking en beloningsgebaseerde besluitvorming)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

incentive motivation

A

streven naar beloning of positieve reinforcement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

experimental substance use

A

een of enkele keer een drug uitproberen, door nieuwsgierigheid of groepsbeinvloeding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

social substance use

A

gebruik tijdens sociale evenementen met leeftijdsgenoten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

tolerance

A

wanneer het centrale zenuwstelsel (CNS) geleidelijk aan minder gevoelig wordt voor stimulatie door bepaalde medicijnen.

steeds hogere doses innemen om dezelfde effecten van het CNS te bereiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

physical dependence

A

gevoeligheid voor ontwenningsverschijnselen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

withdrawal symptoms

A

(ontwenningsverschijnselen) schadelijke fysieke en psychische effecten veroorzaakt door het verminderen of stoppen met de inname van stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

psychological dependence

A

een behoefte of drang om een stof te gebruiken ondanks aanzienlijke schade

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

binge drinking

A

zwaar gebruik van alcohol in een relatief korte periode. met het doel om dronken te worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Trajectgroepen voor alcoholgebruik

A
  1. Abstainers/light drinkers (stabiel laag)
  2. stable moderate drinkers(stabiel matig en beperkt zwaar)
  3. fling drinkers (soms periodes van zwaar gebruik)
  4. decreasers (eerst veel, maar afnemend gebruik)
  5. chronic heavy drinkers (vroeg beginnend en stabiel zwaar drinken)
  6. late-onset heavy drinkers (laat begin, snelle escalatie, zwaar gebruik)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

gateway hypothesis

A

hypothese dat het gebruik van softdrugs leidt tot het gebruik van hard drugs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

common liability to addiction

A

hypothese die ervan uit gaat dat er een niet-specifieke neiging is om drugs te gebruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

developmental cascade model

A

watervalmodel:

1a. difficult child factors
1b. adverse sociocultural context
2. early parenting problems
3. early behavior problems
4. early peer problems
5. adolescent parenting problems
6. adolescent peer problems
7. substance use

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

incentive-sensitiation theory

A

2 fase verklaring verslaving:

  1. verschillende stoffen veranderen de organisatie en functioneren van de hersenen
  2. veranderde hersenstystemen beïnvloeden het gedrag in situaties waarin sprake is van motivatie en beloning
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

cognitive-deficits model

A

repeterend, chronisch drugsgebruik resulteerd in afwijkingen in de PFC, waardor het beoordelingsvermogen, besluitvorming en de impulscontrole wordt aangetast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

motivational interviewing

A

korte interventie over motivatiepsychologie, clientgerichte therapie en theorie van de stadia van verandering

17
Q

psychosis

A

denkstoornis waarbij het contact met de werkelijkheid verloren gaat : waanideeën, hallucinaties.

18
Q

pprodrome

A

periode voor de eerste episode van de psychose

19
Q

kerncomponenten van persoonlijkheid (2)

A
  1. het zelf/ identiteit/ waardering en regulering

2. relaties/ capaciteiten voor verbinding/ empathie en intimiteit