3 - Aandoeningen van de dunne darm Flashcards
Kies:
Diarree is het vaakst een symtoom van een aandoening van de dikke / dunne darm.
Dikke darm.
Waar denken we aan bij acute diarree?
Infecties, medicamenteuze diarree of voedingsgerelateerde diarree.
Waar denken we aan bij chronische diarree?
Malabsorptie, IBD, IBS en exocriene pancreasinsufficiëntie.
Geef de 4 fysiopathologische mechanismen van diarree met een woordje uitleg.
- Osmotische diarree: er zitten osmotisch actieve stoffen in het colon die water aantrekken
- Secretoire diarree: er is verhoogde secretie van water, natrium, kalium, chloor en bicarbonaat
- Inflammatoire diarree: er is bloed- en vochtverlies en verstoorde resorptie t.g.v. een beschadigde mucosa
- Gestoorde motiliteit: bij een vertraagde transit krijg je stase en SIBO, bij een versnelde transit krijg je osmotische diarree
Bij welke van de 4 soorten diarree zullen de symptomen verdwijnen als je stopt met eten?
Osmotische diarree.
Geef de oorzaken van osmotische diarree.
- Laxativa
- Lactasedeficiëntie
- Coaliakie
- Galzoutenmalabsorptie
- Ileale resectie
- Bariatrische chirurgie
- Exocriene pancreasinsufficiëntie
Geef de oorzaken van secretoire diarree.
- Cholera en C. diff.
- Medicatie: laxativa, colchicine, chemo,…
- Neuro-endocriene tumoren
Geef de oorzaken van inflammatoire diarree.
- Dysenterie
- IBD (CU, Cröhn)
- Microscopische colitis
Geef de oorzaken van diarree op basis van gestoorde motiliteit.
- SIBO
- Radio-enteritis
- Diabetes
Juist of fout?
Hoog-volume diarree zien we vaker bij aandoeningen van de dunne darm, laag-volume diarree vaker bij aandoeningen van de dikke darm.
Juist.
Vanaf wanneer spreken we van steatorroe?
Bij een verlies van minimum 6g vet per 24u.
Bij welke ziektebeelden kan steatorroe passen?
Coaliakie, exocriene pancreasinsufficiëntie en cholestase. Het doet zich ook voor na bariatrische chirurgie.
Welke abdominale klachten doen zich vaak voor bij een aandoening van de dunne darm?
Winderigheid en rommelingen.
Welke bloed- en stoelgangsanalyses moet de basisarts aanvragen bij vermoeden van een dunnedarmaandoening?
- Perifeer bloedbeeld (RBC, WBC, bloedplaatjes)
- Serumijzer, ijzerstatus, ferritine
- CRP, bloedbezinkingssnelheid
- Vitamine B12, calcium, alkalisch fosfatase
- Anti-transglutaminase-antilichamen
- Faecaal calprotectine, faecescultuur voor enteropathogenen en Gardia lamblia
Geef een voorbeeld van een totale malabsorptie.
Coaliakie.
Welke personen zijn genetisch voorbeschikt tot het krijgen van coeliakie?
Personen met het haplotype HLA-DQ2 (> 90%) of HLA-DQ8 (8%).
Beschrijf de fysiopathologie van coeliakie.
Gluten worden omgezet naar gliadine. Dit eiwit zorgt voor 2 pathways.
Enerzijds zorgt het voor een overexpressie van IL-15. Daardoor wordt de proliferatie van intra-celullaire lymfocyten geactiveerd, wat leidt tot cytotoxiciteit.
Anderzijds migreert het naar de lamina propria, waar het door tTG omgezet wordt naar gedeamineerd gliadine. Dat bindt op HLA-DQ2 of -8 van antigenpresenterende cellen. Hierdoor ontstaat een binding met CD4+ T-lymfocyten die cytotoxische cytokines produceren.
Wat is histologisch te zien bij coeliakie?
Vlakke villi (door villusatrofie), crypthyperplasie en toegenomen intracellulaire lymfocyten.
Wat is de meest voorkomende complicatie van een niet gediagnosticeerde coeliakie?
Osteoporose.
Welke andere aandoeningen zijn geassocieerd aan coeliakie?
Dermatitis herpetiformis, T1DM, auto-immune thyroïditis en sjögrensyndroom.
Wat is de gouden standaard voor diagnostiek van coeliakie?
Een dunnedarmbiopsie.
Juist of fout?
De histologische afwijkingen bij coeliakie verdwijnen na enkele maanden gluten vrijevoeding.
Juist.
Bespreek de serologische diagnostiek van coaliakie.
Men bepaalt de anti-trangslutaminase antilichamen en men doet een totale dosage van IgA-antistoffen.
In het geval dat een persoon IgA-deficiënt is, bepaalt men de antilichamen tegen gedeamineerd gliadine. Dit zijn IgG-antistoffen.
Bij twijfel kan men een HLA-DQ8/2-bepaling doen.
Wanneer is beeldvorming aangewezen bij coeliakie?
Bij therapierefractaire gevallen.