2B Flashcards

1
Q

1 We zijn op weekend geweest met Allerheiligen.

A

On a été / nous avons été en week-end à la Toussaint.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

2 Gisteren was het maandag.

A

Hier c’était lundi.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

4 Ga jij ‘s woensdags trainen?

A

Tu vas t’entraîner le mercredi?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

3 Eergisteren was het de 13de oktober.

A

Avant-hier, on était / nous étions / c’était le treize octobre.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

5 Om 7 uur is het al dag, om 6 uur is het nog nacht.

A

A sept heures, il fait déjà jour, à six heures, il fait encore nuit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

6 Het is mooi weer maar volgens sommigen is het te warm.

A

Il fait beau, mais selon certains, il fait trop chaud.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

7 Met Pasen is het lente.

A

A Pâques, c’est le printemps.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

1 Ze zijn 6 maanden geleden vertrokken.

A

Ils sont partis il y a six mois

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

6 Over een uur zijn we op de luchthaven.

A

Dans une heure on sera / nous serons à l’aéroport.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

8 Op zondag gaan ze naar hun grootouders.

A

Le dimanche, ils vont / ils vont chez voir leurs grands-parents

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

2 Wat is er verleden week gebeurd?

A

Que s’est-il passé / qu’est-ce qui s’est passé la semaine dernière /passée?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

5 Die klus klaar je makkelijk in een half uur.

A

Ce boulot, tu le termines facilement en une demi-heure.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

3 Binnen 2 weken zal de chirurg in het buitenland zijn.

A

Dans deux semaines le chirurgien sera à l’étrange

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

4 Op dit ogenblik zijn er onderhandelingen aan de gang.

A

En ce moment des négociations sont en cours.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

1 Ze zijn de dag daarvoor aangekomen.

A

Ils sont arrivés la veille le jour d’avant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

3 Eergisteren was ik nog aan het werk bij dokter Pipeau.

A

Avant-hier / il y a deux jours je travaillais encore chez le docteur Pipeau.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

2 Ze zijn 2 dagen daarna terug vertrokken.

A

Ils sont repartis le surlendemain / deux jour après

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

4 ‘s Anderendaags waren ze doodmoe natuurlijk.

A

Le lendemain / le jour d’après ils étaient morts de fatigue, bien sû

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

3 Zolang je je jong voelt, ben je ook jong.

A

Tant qu’ / Aussi longtemps qu’ on se sent jeune, on l’est aussi.

15
Q

1 Ze is gevallen op het ogenblik dat ik de deur open deed..

A

Elle est tombée au moment où j’ai ouvert la porte

15
Q

5 Wat hadden ze de avond daarvoor gedaan?

A

Qu’est-ce qu’ils avaient fait la veille (au soir) / le soir d’avant

16
Q

2 Terwijl hij tekende, begon hij te twijfelen.

A

Pendant qu’il apposait sa signature / signait, il a commencé à doute

17
Q

4 Naargelang ze ouder worden, worden ze voorzichtiger.

A

A mesure qu’ils vieillissent, ils deviennent plus prudents.

18
Q

5 Ze heeft haar been gebroken bij het skiën.

A

Elle s’est cassé la jambe en faisant du ski.

19
Q

6 Verwittig me zodra je klaar bent.

A

Avertis-moi, dès que tu seras / es prêt(e).

20
Q

7 Ik heb geslapen tot de verpleger me wekte.

A

J’ai dormi jusqu’à ce que l’infirmier m’ait réveillé

21
Q

8 Rust wat uit in afwachting dat de kinesist terugkomt.

A

Repose-toi un peu en attendant que le kinésithérapeute / le kiné revienne

22
Q

9 Doe die sigaret uit voordat hij je weer een verwijt maakt.

A

Eteins cette cigarette avant qu’il te fasse de nouveau un reproche

23
Q

12 Spreek voor het te laat is.

A

12 Parle avant qu’il soit trop tard.

24
Q

11 Over enkele maanden wordt ze diensthoofd.

A

Dans quelques mois elle deviendra chef de service

24
Q

10 Hij was al beroemd voor hij terugkwam.

A

Il était déjà célèbre avant qu’il revienne.

25
Q

2 Blijf maar bellen tot iemand antwoordt.

A

Continue à téléphoner jusqu’à ce que quelqu’un réponde.

26
Q

1 Laat ons wat wandelen in afwachting dat we aan de beurt zijn.

A

Promenons-nous un peu en attendant que ce soit notre tour

27
Q

4 Naargelang / Naarmate ze ouder worden kunnen ze zich slechter aanpassen.

A

A mesure qu’ils vieillissent, ils s’adaptent plus mal

27
Q

5 Op dit ogenblik weet ik daar geen enkel zinnig antwoord op.

A

En ce moment je n’y ai aucune réponse sensée

28
Q

3 Over drie jaar is die software totaal verouderd.

A

Dans trois ans ce logiciel sera totalement vieilli

29
Q

6 Vanaf overmorgen kan u ons contacteren voor de uitslag van de bloedanalyse.

A

Dès / A partir d’ après-demain vous pouvez nous contacter pour le résultat de
l’analyse / la prise de sang

30
Q

7 De deelnemers aan het congres waren de dag voordien aangekomen.

A

les participants au congrès étaient arrivés la veille / le jour d’avan

31
Q

9 ‘s Zondags aten we altijd laat.

A

Le dimanche nous mangions / on mangeait toujours tard

32
Q

8 Twee jaar geleden woonde hij nog in een klein dorpje in Wallonië.

A

Il y a deux ans il habitait encore dans un petit village en Wallonie

33
Q

10 Jij kwam juist aan op het ogenblik dat ze flink aan het ruziemaken waren.

A

Tu es arrivé juste au moment où ils se disputaient fort / ils étaient en train de
se disputer fort

34
Q

11 Is het om zes uur al dag? - Neen, het is winter nu.

A

Il fait déjà jour à six heures ? - Non, c’est l’hiver maintenant

35
Q

13 Op een uur zijn we in Namen.

A

En une heure nous serons / sommes à Namur

36
Q

14 Hij heeft zich gesneden bij het scheren.

A

Il s’est coupé en se rasant

37
Q

15 Binnen enkele maanden hebben we ons diploma.

A

Dans quelques mois nous aurons notre diplôme

38
Q

16 Ga niet weg voordat ze u gesproken hebben.

A

Ne vous en allez pas avant qu’ils vous aient parlé