1A zinnen Flashcards

1
Q

1 Wat ben je lui vandaag

A

a. Que tu es paresseux (aujoud’hui)
b. Comme tu es paresseux (aujoud’hui)
c. Ce que tu es paresseux (aujoud’hui)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

2 Hij is nogal optimistisch, zij is erg pessimistisch.

A

a. Il est plutôt optimiste, elle (par contre) est très pessimiste

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

3 We zijn heel ongerust.

A

a. Nous sommes très inquiets

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

veel volk

A

Beaucoup de gens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

te veel problemen

A

trop de problèmes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

veel te veel lawaai

A

Beaucoup trop de bruit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

zo veel mensen

A

Tant de gens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

evenveel pijn

A

autant de douleur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

heel veel rekeningen

A

énormément de comptes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

vrij veel patiënten

A

Assez de patients

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

veel geluk!

A

bon chance/beaucoup de chance

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

weinig assistenten

A

Peu d’ assistants

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

te weinig verpleegkundigen

A

trop peu d’infirmières

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

veel te weinig hulp

A

(beaucoup) trop peu d’aide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

zo weinig moed

A

si peu de courage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

even weinig jongens

A

Aussi peu de garçons

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

heel weinig meisjes

A

très peu de filles

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

vrij weinig drank

A

Assez peu de boissons

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

niet genoeg bier

A

pas assez de bière

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hebben ze echt zoveel problemen?

A

Ont-ils vraiment tant/tellement des problèmes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Vind je haar zo vriendelijk?

A

Tu la trouves si gentille

22
Q

Werk je zoveel?

A

Tu travailles tant?

23
Q

Je hebt niet zoveel zorgen als ik.

A

Tu n’as pas tant de soucis que moi

24
Q

Toch wel, ik heb er zeker evenveel.

A

Si, quand même, j’en ai certainement autant

25
Q

1 Hij is groter dan zijn vrouw

A

a. Il est plus grand que sa femme

26
Q

2 Zij is ook veel kleiner dan haar zoon.

A

a. Elle est aussi beaucoup plus petite que son fils

27
Q

3 Ze is wel slanker dan haar dochter.

A

a. Elle est bien plus mince que sa fille

28
Q

4 Ik werk nu veel harder dan vroeger.

A

a. Maintenant, je travaille plus dure qu’avant

29
Q

5 Welke cursus is beter dan deze hier?

A

a. Quel cours est meilleur que cellui-ci

30
Q

6 Hij studeert beter en heeft ook betere resultaten.

A

a. Il etudie mieux et il a de meilleurs résultats aussi

31
Q

7 Ik voel me veel beter dan gisteren maar minder goed dan eergisteren.

A

a. Je me sens beaucoup mieux qu’hier mais moins bon qu’avant-hier

32
Q

8 We geven meer uit dan vorig jaar en verdienen minder.

A

a. Nous dépensons plus que l’année passée et nous gagnons moins

33
Q

9 We hebben dus ook minder financiële middelen.

A

a. Nous avons donc aussi moins de moyens financiers.

34
Q

10 Zij werkt meer dan 10 uur per dag en hij werkt minder dan 8 uur.

A

a. Elle travaille plus de 10 heures par jour et il travaille moins de 8 heures

35
Q

11 We werken zoveel we kunnen

A

a. Nous travaillons autant que nous pouvons

36
Q

12 Die ingreep kost minder dan 1000 euro

A

a. Cette intervention coute moins DE 1000 euro

37
Q

13 Ik drink meer water dan frisdrank.

A

a. Je bois plus d’eau que de boissons fraiches

38
Q

14 We sparen zoveel mogelijk.

A

a. Nous épargnons autant que possible

39
Q

15 Wat vorderen we goed, ook al zijn we niet zo goed gestart.

A

a. Comme nous avançons bien, même si nous n’avons pas SI bien commencé

40
Q

1 De intelligentste dokters zijn niet altijd de vriendelijkste.

A

a. Les médecins les plus intelligents ne sont pas toujours les plus aimables

41
Q

2 De knapste verplegers zijn ook niet altijd de beste.

A

a. Les plus beaux infirmiers ne sont pas toujours les meilleurs non plus

42
Q

3 Zij lijkt me de minst bekwame van de groep.

A

a. Elle me semble la moins douée du groupe

43
Q

4 Ze werkt wel het hardst en is ook de sportiefste.

A

a. Elle travaille le plus dur et elle est la plus sportive aussi

44
Q

5 Ik werk zolang mogelijk.

A

a. Je travaille le plus possible/ aussi longtemps que possible

45
Q

6 We werken zoveel mogelijk en rusten zo min mogelijk.

A

a. Nous travaillons le plus possible et nous nous reposons le moins possible/ aussi moins que possible

46
Q

7 Ik loop zeker niet sneller dan vroeger en toch ben ik nu de snelste van allemaal.

A

a. Je ne cours certainement pas plus vite qu’avant et pourtant je suis maintenant le plus rapide que tous

47
Q

1 Ze werkt hoe langer hoe harder en verdient altijd minder .

A

a. Elle travaille de plus en plus dur et elle gagne toujours de moins en moins

48
Q

2 Het diensthoofd wordt hoe langer hoe zenuwachtiger en heeft steeds minder geduld.

A

a. Le chèf de département devient de plus en plus nerveux et il a de moins en moins de patience

49
Q

3 Hoe meer je werkt, hoe meer je verdient.

A

a. Plus tu travailles, plus tu gagnes

50
Q

4 Hoe minder we uitgeven, hoe rijker we worden.

A

a. Moins nous dépensons , plus nous nous enrichissons

51
Q
A