22-29 mei 2024 Flashcards

terwijl, tijdens

1
Q

perfectum met zijn –>?

A

Ev icindeki ve disindaki eylemler altijd zijn alir.

gaan - meegaan
komen - aankomen
opstaan - blijven
vallen - vertrekken
geboren - beginnen - starten
sterven - eindigen - stoppen
worden –> Ik ben geweest

stijgen X dalen

verjaren- trouwen - scheiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

The plane has taken off
The plane has descended.

A

Het vliegtuig is gestegen
Het vliegtuig is gedaald.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

hide and seek (saklambac)

A

het verstoppertje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

cartoon

A

de tekenfilm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Have you gone somewhere?

A

Ben je ergens naartoe gegaan?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Who did you play with?

A

Met wie speelde je?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

What television program did you enjoy watching?

A

Naar welk televisieprogramma keek je graag?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

It is not necessary

A

Het is niet nodig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

As a taxi driver in Ecuador you earn too little money to live on with five people

A

Als taxichauffeur verdien je in Ecuador te weinig geld om met vijf mensen van te leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

So much has changed in Slovakia in the meantime

A

Er is intussen zoveel veranderd in Slowakije

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

meanwhile

A

intussen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

the worker
the seamstress (kadin terzi)
the stranger
the foreigner
the non-Dutch speaking
community centre
the cleaning lady
application

A

the worker - de arbeider
the seamstress - de naaister
the stranger - de vreemdeling (sevimsiz ve dislayici)
the foreigner - de buitenlander (daha sevimli bir kelime)
the non-Dutch speaking - de anderstalige
community centre - het buurthuis
the cleaning lady - schoonmaakster
application - de aanvraag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

while –>?
during –>?

A

while –> terwijl
during –> tijdens

Terwijl ik studeer, luistert mijn broertje naar muziek.
(While I study, my little brother listens to music.)

Tijdens de vergadering mag je geen telefoongesprekken voeren. (During the meeting, you cannot take phone calls.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

terwijl structuur –> ?

A

TERWIJL + katapult, inversie –> simultane activiteiten
Normale zin, TERWIJL + katapult

Terwijl ik naar een film kijk, eet ik popcorn
Ik luister naar muziek, terwijl ik kleren strijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

reluctantly” or “unwillingly”

A

Met tegenzin

Ik ging met tegenzin naar de dokter.
(I went to the doctor reluctantly.)
Ze at haar broccoli met tegenzin op.
(She ate her broccoli reluctantly.)
Hij moest met tegenzin zijn excuses aanbieden.
(He had to apologize reluctantly.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

actively engaged in something” or “occupied with something”

referring to someone’s job or profession

A

bezig met

Ik ben bezig met mijn werk” (I’m busy with my work)
De kinderen zijn bezig met spelen” (The children are busy playing).

Hij is bezig als dokter” (He’s working as a doctor) or “Ze is de hele dag bezig met haar bedrijf” (She’s busy with her business all day).

17
Q

games

A

de Spelletjes

Laten we spelletjes doen. (Let’s play some games.)
We hebben de hele avond spelletjes gespeeld.
(We played games all evening.)
Wat voor spelletjes speel je graag?
(What kind of games do you like to play?)

18
Q

substantief structuur met het –>

A

het + infinitief –> substantief

je kunt alle werkwoorden omzetten in een zelfstandig substantief met het + infinitief

het dansen
het spelen

Tijdens het strijken, luister ik naar muziek

19
Q

leg

A

het been

20
Q

positie van tijdens in de zin –>?

A

op het begin of in het midden

Tijdens de film, spelden de kinderen spelletjes en aten snoepjes
De kinderen spelden spelletjes en aten snoepjes, tijdens de film.

21
Q

throughout the afternoon, all afternoon

A

heel de middag

22
Q

After the dance class, Stefaan took Myriam home

A

Na de dansles heeft Stefaan Myriam naar huis gebracht

23
Q

Normale zin - zin met inverise - bijzin (katapult)

voegwoorden (conjunctions)?

A

Normale zin –> en, maar, want, of

Zin met inversie –> eerst, dan/daarna, toch, dus,
s Morgens, s Middags, `s Avonds,
voor/tijdens/na + substantief

Bijzin (katapult) –>Toen (imperfectum)
Als, Terwijl, Omdat
Dat/Of
(ik vind dat…)
(ik weet niet of…)
Die/dat
Waarmee/waarin

24
Q

to hurry, to rush

A

zich haasten

Ik haast me (I rush)

Ik heb me niet gehaast, dus heb ik mijn bus gemist
I didn’t rush, so I missed my bus

25
Q

I am a fan of Coldplay

A

Ik ben fan van Coldplay

26
Q

to understand

A

verstaan

Ik versta geen Duits

27
Q

to sweat

A

zweten

Het was erg warm in Spanje, dus heb ik veel gezweet
It was very hot in Spain, so I sweated a lot

28
Q

Can you wait another week?
I can’t wait another week

A

Kan je nog week wachten?
Ik kan geen week meer wachten

29
Q

Are you still angry with me?
I’m not mad at you anymore

A

Ben je nog boos op mij?
Ik ben niet meer boos op jou

30
Q

the correction key

A

de correctiesleutel

31
Q

I have no more time

A

Ik heb geen tijd meer

32
Q

Rush hour

A

Het spitsuur

Het wordt heel druk op straat omdat het spitsuur is.