6 maart 2024 Flashcards

1
Q

ginger

A

de gember

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

I am relaxed
This is is relaxing

A

Ik ben ontspannen
Dit is ontspannend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

kiss

A

de kus(sen)

Hun eerste kus vond plaats onder de sterrenhemel.” (Their first kiss took place under the starry sky.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

to put” or “to place

A

zetten / opzetten

Zetten:

“Zetten” translates to “to put” or “to place” in English.
It is a general term for putting something in a particular position or location.
Example Sentence:
“Ik ga koffie zetten.” (I am going to make coffee.)

Opzetten:

“Opzetten” also means “to put,” but it often implies setting up or assembling something.
It can involve putting something in a more organized or structured manner.
Example Sentence:
“We moeten het tentje opzetten voordat het donker wordt.” (We need to set up the tent before it gets dark.)

In summary, while both verbs involve putting something, “opzetten” often conveys a sense of setting up or assembling, while “zetten” is a more general term for placing or putting something.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

I put on rose-colored glasses” or “I view things through rose-colored glasses

A

Ik zet een roze bril op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

blij, opgewekt

A

vrolijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

reader / watcher

A

lezer / kijker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

personal

A

persoonlijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

de advertentie

A

het zoekertjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

magazine

A

het tijdschrift

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

a nice friend” or “a cool friend

A

Een toffe vriend

Ik heb een toffe vriend ontmoet op school.” (I’ve met a nice friend at school.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

painting” or “art of painting

A

De schilderkunst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

the environment” or “the surroundings

A

De omgeving

uit de omgeving van Hasselt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

to exchange

A

Uitwisselen

Laten we contactgegevens uitwisselen zodat we in contact kunnen blijven.”
(Let’s exchange contact information so that we can stay in touch.)

“Studenten hebben de mogelijkheid om ervaringen uit te wisselen tijdens de studiebijeenkomst.”
(Students have the opportunity to exchange experiences during the study session.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

receipe

A

het recept(en)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

patterns (kiyafet cizimleri)

A

het patroon / de patronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

day trip

A

de daguitstap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

to chat” or “to talk casually

A

babbelen

Na het werk gaan we vaak nog even babbelen in het café.”
(After work, we often go to the pub to chat for a bit.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

bike ride” or “cycling tour

A

de fietstocht(en)

“In de zomer maken we vaak lange fietstochten door het platteland.”
(In the summer, we often go on long bike rides through the countryside.)

20
Q

een glass beer

A

een pintje

21
Q

beginner

A

de beginneling

22
Q

the dinner or the meal

A

het etentje

We hadden gisteravond een gezellig etentje met vrienden.
(We had a cozy dinner with friends last night.)

23
Q

Age doesn’t matter” or “Age is not a factor

A

De leeftijd speelt geen rol

24
Q

sex, gender

A

het geslacht

25
Q

to mention / mentioned

A

vermelden / vermeld

Ik zal de belangrijke punten in het rapport vermelden.
(I will mention the key points in the report.)

26
Q

male friend
female friend

A

de vriend(en) (virindon okunur)
de vriendin(nen) (virindin okunur)

27
Q

structuur van om+te

A

OM + rest + TE + infinitief

Rachida zoekt een vriendin om samen te koken en naaien

Ik ga naar het park om mijn hond uit te laten

28
Q

playground (oyun parki)

A

de speeltuin

29
Q

I think it is glasses

A

ik denk dat het een bril is.

IK DENK DAT + KATAPULT

30
Q

The structure of

it is sth to do sth

A

HET IS IETS OM + rest + TE + INFINITIEF

Het is iets om beter te kunnen lezen
Het is iets om goed te kunnen zien
Het is iets om op je gezicht te dragen

31
Q

wet
to get wet

A

nat
nat worden

We moeten oppassen voor de regen, anders zullen we nat worden.” (We need to be careful of the rain, or else we will get wet.)

32
Q

waste, garbage

A

het afval = het vuilnis

33
Q

trash can, dust bin, bin

A

het vuilnisbak

34
Q

DVD player

A

DVD speler

35
Q

camera

A

het fototoestel

36
Q

athletics (atletizm)

A

de atletiek

37
Q

the structure of

It is someone who…

A

Het is iemamand DIE ………+ KATAPULT

Paula is iemand die graag reist
An is iemand die heel goed kan koken

38
Q

Paul is someone who used to study a lot

A

Paul is iemand die vroeger veel gestudeerd heeft
heeft gestudeerd

Her 2 form da dogru, perfectum da switch edilebilir

39
Q

Nico is someone who gets up every morning at 6:00

A

Nico is iemand die elke morgen om 6.00 opstaat

katapult oldugu icin opstaat separable degil!!!!

40
Q

I am looking for someone who likes to run

A

Ik zoek iemand die graag loopt

41
Q

the structure of

I am looking for someone who likes to ….

A

IK ZOEK IEMAND DIE GRAAG ….

I zoek iemand die graag Nederlands spreekt
Ik zoek twe mensen die graag tennisen

42
Q

suit, fit with

A

passen bij

Omcirkel het symbool dat bij jou past

De schoenen passen perfect bij haar jurk

43
Q

to receive

A

ontvangen

Ik ontvang een brief.
(I receive a letter.)

44
Q

to promise

A

beloven

Ik beloof je te komen bezoeken.
(I promise to come and visit you.)

45
Q

to answer

A

beantwoorden

Wie beantwoordt mijn vraag?

46
Q

to (able to) hear, to understand

A

verstaan

Hij verstaat me niet

47
Q

to discuss

A

bespreken

Tom bespreekt de problemen met zijn collega