15 mei 2024 Flashcards

1
Q

If it rains heavily, I will stay home.
Because it is raining heavily, I am staying home.

A

Als het hard regent, (dan) blijf ik thuis.
Omdat het hard regent, blijf ik thuis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

at the beginning
in the middle
at the end

A

in het begin
in het midden
op het einde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

If it rains all day, I stay indoors

A

Als de hele dag regent, (dan) blijf ik gezellig binnen
Ik blijf gezellig binnen, als de hele dag regent

beide correct! Als basta ya da ortada olabilir.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

I go to the cinema when I get off work

A

Ik ga naar de bioscoop, als ik vrij ben van mijn werk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

If you are hungry, you can eat a piece of fruit

A

Als je honger hebt, kan je een stukje fruit eten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

When I have time, I would like to read more books

A

Als ik tijd heb, wil ik graag meer boeken lezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

there is something missing

A

Er ontbreekt iets = Er ontbreekt is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

to be missing” or “to lack

A

ontbreken

Er ontbreekt een bladzijde in mijn boek. (There is a page missing from my book.)

Er ontbreekt nog één ingrediënt voor de taart. (There is one more ingredient missing for the cake.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

medicine

A

de geneeskunde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

compulsory education from 6 to 18 years

A

de leerplicht van 6 tot 18 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

obligation

A

de verplichting = de obligatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

to extend,” “to prolong,” or “to lengthen

A

verlengen = langer maken

Imperfectum: ik verlengde, jij/hij/zij/het verlengde, wij/jullie/zij verlengden
Perfectum: ik heb verlengd, jij/hij/zij/het heeft verlengd, wij/jullie/zij hebben verlengd
Sample Sentences:

Ik ga mijn abonnement verlengen.
(I’m going to extend my subscription.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

budget

A

het budget

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

school stuff

A

het schoolgerief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

compass

A

de passer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

to establish the age or origin of something, typically an object, artwork, or historical event

A

dateren

Imperfectum: ik dateerde, jij/hij/zij/het dateerde, wij/jullie/zij dateerden
Perfectum: ik heb gedateerd, jij/hij/zij/het heeft gedateerd, wij/jullie/zij hebben gedateerd
Sample Sentences:

De archeologen dateren de vondsten op 10.000 jaar oud. (The archaeologists date the findings to be 10,000 years old.)

17
Q

ruler

A

de meetlat/ten

In de wiskundeles leren kinderen met meetlatten te werken. (In math class, children learn to work with rulers.)

18
Q

calculator

A

de rekenmachine

19
Q

art

A

de kunst

20
Q

to call, to name

A

noemen

We noemen dit de leerplicht

21
Q

parent contact (veli toplantisi)

A

het oudercontact

22
Q

to pass

A

slagen (voor) –> altijd

Ik slaag voor mijn test

23
Q

You must achieve 50 percent on your exam to pass

A

Je moet 50 procent op je examen behalen om te slagen

24
Q

school report, report

A

het rapport (voor school)
het verslag

25
Q

de student

A

de leerling(en)

26
Q

teacher –> 4 synonymes

A

de leraar / lerares / leerkracht / onderwijzer(es)

27
Q

school year” or “grade level

A

het leerjaar

In welk leerjaar zit je? (What grade are you in?)
De leerlingen in het eerste leerjaar leren lezen en schrijven. (First-graders learn to read and write.)

28
Q

want vs omdat

A

want –> normale zin
omdat –> katapult

29
Q

en - maar - want –> structuur??

A

Normale zin, geen inversie, geen katapult

30
Q

2 verschillende gebruik van of

A

Ik neem de trein naar Parijs of ik vlieg naar Barcelona –> normale zin
Ik weet nog niet of ik naar Parijs ga –> katapult

31
Q

I don’t know if he’s coming tonight.
I want to know if it’s late already
I wonder if he’s already eaten.
Can you ask if they would close the door?
(I ask if you speak Dutch.)

A

Ik weet niet of hij vanavond komt.
Ik wil weten of het al laat is
Ik vraag me af of hij al gegeten heeft.
Kun je even vragen of ze de deur willen sluiten?
Ik vraag of je Nederlands spreekt.