1B2 week 9 HC 4 & 5 Zuur-base balans Flashcards

1
Q

Welke buffers zijn er?

A

HCO3, HPO4 en proteïnes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de gevolgen van vluchtig en niet vluchtig zuur?

A

Vluchtig zuur: veneuse pH daalt

Niet vluchtig zuur: zowel veneuze als arteriele pH daalt, HCO3 nodig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe ontstaan acidose en alkalose?

A

Acidose: emfyseem, diabetes, diarree
Alkalose: hyperventilatie, overgeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de setpoint voor HCO3 en pCO2?

A

HCO3: 22-26 mM
CO2: 35-45 mmHg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat doen a-intercalair cellen?

A

Zetten CO2 om in HCO3 en scheiden HA (titreerbaar zuur) of NH4 uit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke soorten zuur-base stoornissen zijn er?

A

Metabool: HCO3
Respiratoir: CO2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe kan een diagnose over zuur-base worden gesteld?

A
  • Anamnese + geschiedenis
  • Astrup: arterieel bloedgas analyse
  • Veneuze elektrolyten (anion gap)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de base excess?

A

Maat voor zuur belasting

  • BE < 0 betekent metabole acidose
  • BE > 0 betekent metabole alkalose
  • BE = 0 betekent zuiver respiratoir
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de anion gap?

A

Verschil tussen gemeten kationen en anionen

- ontstaat door negatief geladen eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de normale anion gap?

A

8-12 mmol/L anionen minder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de pCO2 en HCO3 bij de verschillende soorten alkalose en acidose?

A
  • Metabole acidose: pCO2 laag, HCO3 laag
  • Respiratoire acidose: pCO2 hoog, HCO3 hoog
  • Metabole alkalose: pCO2 hoog, HCO3 hoog
  • Respiratoire alkalose: pCO2 laag, HCO3 laag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wanneer is de anion gap verhoogd?

A

Als er organische anionen aanwezig zijn

- Diabetes, vasten, ischemie, methanol, aspirine overdosis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waarvoor wordt anion gap gebruikt?

A

Diagnostiek metabole acidose

  • Normaal: HCO3 vervangen door Cl
  • Verhoogd: vervangen door andere anionen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat houdt het zuur-base evenwicht in stand?

A

Buffers, alveolaire ventilatie en zuur/base uitscheiden of productie van de nier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het gevolg van nierfalen?

A

Tubulaire acidose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de netto H+ secretie gemiddeld?

A

70 mmol/dag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe gaat de verwijdering van niet vluchtig zuur?

A
  1. Buffering met HCO3
  2. Secretie H+ gekoppeld aan reabsorptie ‘nieuw’ HCO3
  3. Buffering H+ in urine door fosfaat, creatinine of urinezuur (40%) of ammoniak (60%)
18
Q

Wat is het voordeel van ammoniak buffering?

A
  • Efficiënt bij pH van urine
  • Geen calcium precipitaten
  • Nuttige adaptie aan behoefte
19
Q

Wat is de netto zuur excretie (NAE)?

A

V urine x ( NH4 + titreerbaar zuur - HCO3 )

20
Q

Waaruit bestaat het zuur base evenwicht van de nieren?

A

98% reabosorptie van HCO3

2% uitscheiden van H+

21
Q

Hoe werkt de reabsorptie van bicarbonaat?

A
  1. Bicarbonaat wordt CO2 en H2O in lumen dankzij H+ van NHE
  2. CO2 en H2O de cel in
  3. In cel wordt daaruit HCO3 en H+ gevormd door CA
  4. HCO3 samen met Na naar interstitium door NBCe1
22
Q

Hoe werkt H+ uitscheiding via triteerbaar zuur?

A
  1. CA produceert uit CO2 en H2O bicarbonaat en H+
  2. NHE pompt H+ naar urine en Na naar binnen
  3. H+ bindt aan HPO4
  4. HCO3 productie in cel, via AE exchange met Cl
23
Q

Wat is het voordeel van titreerbaar zuur?

A

Winst van HCO3 per H+ molecuul

Reduceert Na verlies in urine

24
Q

Hoe werkt H+ uitscheiding via ammonium in de proximale tubulus?

A
  1. Door glutamine afbraak in cel ontstaat NH4 en HCO3
  2. NH3 en H+ (NHE3) gaan naar lumen en vormen daar NH4
  3. HCO3 met Na naar bloed door NBCe1
25
Q

Wat gebeurt er in de lis van Henle met NH4?

A

NH4 wordt via NKCC2 en K-kanalen gereabsorbeerd

- Via NHE4 of als NH3 naar interstitium

26
Q

Wat gebeurt er met NH4 en H+ bij normale pH van het urine?

A
  • NH4 naar lever -> ureum

- Protonpomp inactief

27
Q

Wat gebeurt er met NH4 en H+ bij lage pH van het urine?

A
  • NH4 wordt NH3 en gaat naar urine
    1. CA vormt HCO3 en H+
    2. HCO3 met kAE1 uitgewisseld tegen Cl, H+ met proton pomp naar lumen
    3. NH3 en H+ samen in urine gebufferd
28
Q

Waaruit bestaat de ammonium trap in de verzamelbuis?

A

a-intercalair cellen en principal cellen

29
Q

Wanneer worden a-intercalair cellen geactiveerd?

A

Bij pH daling en door aldosteron via MR en SGK1

30
Q

Wat gebeurt er bij chronische acidose in de proximale tubulus?

A

Meer transporters en meer enzymen voor glutamine afbraak

31
Q

Wat gebeurt er bij chronische alkalose in de verzamelbuis?

A

bIC cellen

  • apicaal: pendrin scheidt HCO3 uit
  • basolateraal: H+ naar interstitium
32
Q

Wat is de reactie bij volume depletie?

A

Netto zuur secretie, zodat Na retentie plaatsvindt

- angiotensine II en aldosteron

33
Q

Wat gebeurt er bij ddRTA?

A

Mutatie in gen voor kAE1, waardoor HCO3 in lumen wordt uitgescheiden. Hierdoor stijgt de pH van de urine en wordt NH3 trapping bemoeilijkt

34
Q

Wat zijn oorzaken van dRTA (vermoeilijkte H+ uitscheiding)?

A
  • Verlies H+ pompen of aIC cellen

- Defect in distale Na+ reabsorptie

35
Q

Hoe ontstaan nierstenen?

A

Calcium vormt complex met citraat. Wanneer er te weinig citraat is vormt calcium een onoplosbaar complex met cabronaat of oxalaat

36
Q

Waardoor ontstaat type 4 RTA?

A

Tekort of ongevoeligheid van aldosteron. Hierdoor vindt minder Na+ reabsorptie en dus minder H+ en K+ excretie plaats

37
Q

Wat is het gevolg van de hyperkalemie bij type 4 RTA?

A

Verminderde HCO3 en NH4 productie. Hierdoor ontstaat luminale acidose

38
Q

Wat gebeurt er bij type 2 RTA?

A

Verminderde bicarbonaat reabsorptie in proximale tubulus

39
Q

Wat zijn de kenmerken van de verschillende typen RTA?

A
  • Type 1: pH > 5,5, HCO3 < 10, GFR normaal
  • Type 2: pH > 5,5, HCO3 licht verlaagd, GFR normaal, vaak bij kinderen
  • Type 4: pH < 5,5, Kalium verhoogd, GFR licht verlaagd, HCO3 licht verlaagd, vaak bij volwassenen
40
Q

Wat is het gevolg van hemoglobine toename?

A

Meer buffering, dus steilere bufferlijn

41
Q

Welk deel van de hersenen is gevoelig voor de pH?

A

Liquor cerebrospinalis