1B2 week 9 HC 1 & 2 Natrium en water reabsorptie Flashcards

1
Q

Wat is het gevolg van natrium verlies?

A

Hypovolumie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar wordt natrium opgeslagen?

A

In botten en GAG’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn kenmerken van natrium tekort?

A

Verlaagde bloeddruk, orthostase, droge slijmvliezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn kenmerken van natrium overschot?

A

Hypertensie, oedeem, toename lichaamsgewicht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar vindt natrium transport plaats?

A

Bulk: proximale tubulus
Geregeld: lis van Henle, distale tubulus en verzamelbuis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat doet de tubuloglomerulaire feedback?

A

Zorgt voor constant natrium aanbod aan de distale nefron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke Na-transportkanalen zitten waar in de tubulus

A

PT: Na-H exchanger (NHE) en Na-S cotransporter
LvH: NaCl-K cotransporter (NKCC2) en NHE
DT: NaCl cotransporter (NCC) en NHE
VB: NHE en Na kanaal (ENaC)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe werkt de tubuloglomerulaire feedback bij hypernatriemie?

A
  • Na wordt de NCCK transporter in macula densa cel opgenomen
  • Celzwelling en Na opname in bloed via Na-K exchanger
  • ATP lekt uit cel en wordt omgezet in adenosine
  • Vascoconstrictie afferente arteriole en verminderde renine afgifte
  • GFR daling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het gevolg van diabetes?

A
  • Hyperreabsorptie glucose, NaCl en water
  • Activatie macula densa, stijging GFR
  • Hyperfiltratie en glomerulaire hypertensie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat kan gebruikt worden bij diabetes?

A

SGLT2 remmers: glifozines

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wanneer worden diuretica gebruikt?

A

Hypertensie, hartfalen, levercirrose, nierfalen, nefrotisch syndroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke diuretica worden in de verschillende onderdelen gebruikt?

A
  • PT: carbon anhydrase remmers (CAI)
  • LvH: lis diuretica (LD) = NCCK remmer
  • DT: DCTD = Na/Cl cotransport remmer
  • VB: AMI = Na kanaal remmer en MR = aldosteron receptor remmer
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe kan diureticaresisitentie ontstaan?

A
  • Diuretica bereikt tubulus niet
  • Activatie RAAS
  • Nefronremoddeling
  • Nierinsufficiëntie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke diuretica zijn het minst effectief en waarom?

A

In proximale tubulus, want dat wordt gecompenseerd door macula densa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn oplossingen bij diureticaresistentie?

A

Zoutbeperking, extra diureticum, intraveneuze toediening

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een normale hoeveelheid urine?

A

Ongeveer 300 cc

17
Q

Welke concentratisch kan urine maximaal bereiken?

A

Verdund: 50
Geconcentreerd: 1200

18
Q

Wat gebeurt er in de Lis van Henle?

A

Dalend deel: H2O reabsorptie

Stijgend deel: Na reabsorptie

19
Q

Welk hormoon verhoogt de doorlaatbaarheid door synthese van aquaporine type 2?

A

ADH/Vasopressine (AVP)

20
Q

Waar zitten de verschillende aquaporines?

A
  • AQP-1: PT en LvH apicaal en basolateraal
  • AQP-2: verzamelbuis apicaal
  • AQP-3/4: verzamelbuis basolateraal
21
Q

Hoe werkt de countercurrent multiplier?

A

Opstijgend deel wilt gradiënt van 200 (Na reabsorptie)

Dalend deel wilt geen gradiënt (H2O reabsorptie)

22
Q

Hoe kan bij volledige Na reabsorptie nog meer vochtretentie bereikt worden?

A

Ureum reabsorptie

23
Q

Wat is het osmolariteit en osmolaliteit?

A

Osmolariteit: mosmol/L
Osmolaliteit: mosmol/kg

24
Q

Hoe bereken je de osmolariteit?

A

2 x concentratie Na

- is ongeveer 290 mosmol/L

25
Q

Hoe wordt omsolariteit in de hersenen geregeld?

A

Osmosensoren reageren om celzwelling of krimping

- ADH afgifte bij hoge osmolariteit

26
Q

Wanneer wordt ADH afgegeven?

A

Stimulatie osmoreceptoren, baroreceptoren artrium of aortaboog, direct door angiotensine II

27
Q

Wat doet thiazide?

A

Remt NCC in distale tubulus

28
Q

Wat doet furosemide?

A

Remt NKCC2 in lis van Henle

29
Q

Wat doet amiloride?

A

Remt ENaC in distale deel distale tubulus en in verzamelbuis

30
Q

Wat is pseudohypoaldosteronisme?

A

Mutatie in ENaC wat leidt tot renaal Na en water verlies

31
Q

Wat is het Liddle’s syndroom?

A

Verhoogde ENaC activiteit wat leidt tot verhoogde renale Na en water retentie