10. de ouderdom Flashcards
1
Q
de ouderdom
A
- algemeen
- gerontologie (= studie bejaarde leeftijd)
- multifactorieel en interactief gebeuren - indeling levensfasen
- vroege ouderdom of jonge ouderdom (60 à 65 tot 70 à 75)
- middenouderdom (70 à 75 tot 80 à 85 jaar)
- hoge ouderdom (na 80 à 85 jaar)
2
Q
geschiedenis
A
- voorheen
- beeld van sombere sfeer, verlies, verval, eenzaamheid
- focus op medische en tekorten - heden
- genuanceerder beeld
- multifactorieel en interactief
- bio-psycho-sociaal
- kwaliteitsvoller
3
Q
verlenging van de levensduur
A
- algemeen
- ouder = vatbaarder
- steeds hogere leeftijd worden bereikt
- toenemend aantal senioren
- gem levensverwachting: ♀ > ♂
- gezondheidszorg België = hoger dan EU-gem - reden:
- vermindering kindersterfte
- verbeteringen in algemene levensomstandigheden (voeding, hygiëne)
4
Q
lichamelijke veranderingen
A
- geen algemeen patroon:
- grote individuele verschillen
- organen: gevolgen lopen niet gelijk
- oorzaak niet altijd duidelijk (veroudering, aandoening, levensstijl, …) - uiterlijk
- Westen = veroudering tegengaan (jeugdigheid centraal)
- huid = droger, rimpels, verzakkingen, dunner en pigmentvlekken
- kraakbeen blijft groeien (oren en neus)
- tandvlees > tanden zichtbaar EN lijken uit elkaar
- lichaam = afname gewicht en lengte
5
Q
zintuigen
A
- gezichtsvermogen
- troebeler, minder scherp
- onderscheiden bepaalde kleurschakeringen moeilijk
- fel licht (vb. ‘s avonds in het verkeer snel verblind) - gehoor: eerst vallen hoge frequenties weg, daarna hele bereik (= doofheid)
- smaak en reuk: geleidelijke afname
- huidzintuigen: minder slijtage (na 70 jaar dalen)
- evenwichts- en bewegingszin: oorzaak?
- slijtage zintuigen, problemen in verband met de motoriek, verminderde gezichtsscherpte of duizeligheid als gevolg van onregelmatige bloeddruk
6
Q
motoriek
A
- algemeen
- alle organen rol in motoriek verzwakken (= spieren, beenderen, gewrichten, pezen en ligamenten)
- spiervezels verminderen in aantal en lengte - gevaarlijke kringloop
- bewegingen moeilijker > neiging passief te blijven
- oorzaak = spieren nog verder atrofiëren
7
Q
geleidelijke achteruitgang vitale organen (hart en longen)
A
- hartspier rigider
- verlies kracht EN minder gevoelig voor signalen van sinusknoop (= gangmaker voor de hartslag)
- gevolg = bloedvoorziening van alle organen (en hart) zal afnemen (ongewone inspanning = hartfalen) - longcapaciteit daalt
- slinkende elasticiteit van het longweefsel
- verstijven van de ademhalingsspieren
- vitale capaciteit neemt af (= hoeveelheid lucht na diepe inademing max uitstoten)
8
Q
geleidelijke achteruitgang spijsverteringsorganen en afweersysteem
A
- spijsverteringsorganen
- algemeen goed functioneren, maar trager
- nieren = verliezen deel van capaciteit, waardoor water- en zoutbalans in gedrag kan komen - afweer- of immuunsysteem
- verminderde werking
- organisme = vatbaarder voor allerlei ziekteverwekker
- jaarlijkse vaccinatie vb. griep
9
Q
het zenuwtselsel
A
- algemeen
- grote individuele verschillen (leeftijd, snelheid en hersengebied) - veranderingen
- structureel = afname volume witte en grijze stof
- in functioneren = tgv tragere zenuwgeleiding (myeline, synapsen) EN suikeropname daalt (= onderzoek PET-scan)
- autonome zenuwstelsel regelt hormoonproductie > verhoogd cortisolgehalte (= stresshormoon) kan problemen geven
- dalend functieherstel
10
Q
myeline en synapsen
A
- myeline
- witte vetachtige stof rond zenuwcellen
- functie = betere en snellere geleiding signalen tss zenuwcellen EN bescherming - synapsen
- contactpunt tss de neuronen
- overdracht adhv neurotransmitters
11
Q
verschillende gebieden en stoffen in de hersenen
A
- twee cortexgebieden:
- hippocampus (= inprenten van geheugenmateriaal)
- prefrontale cortex (delicate functies EN reconstructie moeilijke herinneringen) - het cerebellum of de kleine hersenen en delen vh basale ganglia
- grote grijze klompen grijze stof (buitenkant) midden in grote hersenen = leeftijdsgevoelig - witte stof (binnenkant)
- verbinding tss grijze stof
12
Q
cognitieve ontwikkeling
A
- algemeen
- geleidelijke vertraging in de werking vd hersenen (vb. gem reactietijd)
- inkrimping prefrontale cortex
- selectieve aandacht (afleiding)
- verdeelde aandacht (over de verschillende zaken) - vermindering teweeg in de kwaliteit van het cognitieve functioneren?
13
Q
bespreking van enkele afzonderlijke processen
A
- aandachtsprocessen
- onder controle houden van aandacht
- problemen op niveau selectieve EN verdeelde aandacht - geheugen- en leerprocessen
- verminderde capaciteit van werk- of kortetermijngeheugen (= meerdere gegevens tegelijk vasthouden > onderscheid passief en actief)
- invloed op episodisch geheugen (= het inprenten en ophalen van gebeurtenissen)
13
Q
de cognitieve belastingstheorie
A
- algemeen
- Sweller (1988)
- beperking van de leerrendement = gevolg van overbelasting ter hoogte werkgeheugen - constatering
- niet in alle opzichten slechter dan jongeren
- ouderen = vooral selectiever in het verwerken van info
14
Q
meer soorten geheugens
A
- prospectieve geheugen (= vooruitziend)
- onderscheid: gebeurtenisgerelateerde en tijdgerelateerde opdrachten
- tijdgerelateerd = meer belastend voor werkgeheugen, vooral problemen bij ouderen - semantisch geheugen
- algemene kennis of kennis die mensen in loop van hun leven hebben opgebouwd over allerlei dingen - procedurele of impliciet geheugen
- vaardigheden, gewoonten waar we niet over moeten nadenken
- MAAR met de jaren = moeilijker nieuwe gewoonten en vaardigheden aanleren
15
Q
taal en denken
A
- taal
- levenslang gebruik van taal
- nauwelijks verval
- soms woordvindingsproblemen of moeite met complexe zinnen
- uitz. = neurodegeneratieve aandoeningen - denken
- complexe problemen (info vasthouden in KTG): moeilijk
- problemen m.b.t. kennis en ervaring = vrij logisch
16
Q
sociale relaties
A
- uitdaging
- onderhouden en aangaan contacten
- overlijden generatiegenoten, mobiliteit, verhuizen kinderen, fysieke achteruitgang - mogelijk gevolg:
- sociale eenzaamheid
- emotionele eenzaamheid
- afh. omgang en kwaliteit netwerk, (sociale) vaardigheden
- jongeren > ouderen < hoogbejaarden (Dykstra, 2009)
17
Q
combinatie afhankelijkheid en autonomie
A
- algemeen
- opletten met stereotype beeld ‘hulpbehoevende’
- diverse voorzieningen: maaltijden, thuisverpleging, poetshulp
- ≠ geen verlies van autonomie
- belang van controle over invulling leven (psychisch welzijn)
18
Q
kernconflict (Erikson)
A
- algemeen
- ego-integriteit >< wanhoop
- ego-integriteit = hele persoon tot eenheid EN verzoenen van leven hoe het geweest is
- wanhoop (jaloezie en wrok = anderen die wel kunnen terugblikken op geslaagd leven of jongeren die alle kansen nog hebben) - gerotranscendentietheorie
- tendens tot transcendentie (= gebeurtenissen op meer filosofische manier)
19
Q
het levenseinde: vijf reactiewijzen (Kübler-Ross, 1969)
A
- ontkenning (minimaliseren)
- protest en boosheid
- actieve vorm van verzet - onderhandelen
- noodlot afremmen of uitstel krijgen - depressiviteit
- diepe treurnis of apathie - aanvaarding (van wat komen zal)
20
Q
de zelfdeterminatietheorie
A
- algemeen
- fundament = groei en motivatie stimuleren
- belangrijk = ‘vitamines voor de groei’ te identificeren
- aandacht voor psychologische behoeftebevrediging - drie psychologische basisbehoeften:
- autonomie, competentie en verbondenheid
- indien aan 3 voldaan > goed functioneren en groeien
- verschil met bekrachtigingstheorieën: intrinsieke motivatie (met als gevolg = staat validiteit en welbevinden)
21
Q
autonomie
A
- algemeen
- behoefte om jezelf te kunnen zijn
- psychologisch vrij kunnen handelen (vrijheid van meningsuiting en keuzes maken)
- NIET onder druk staan - effecten
- positief = je kan jezelf zijn
- negatief = je voelt je onder druk gezet
22
Q
verbondenheid
A
- algemeen
- warmte, hechte band te hebben en ontwikkelen met anderen (positieve relaties)
- zich geliefd en verzorgd voelen en zelf voor anderen zorgen - effecten
- positief = warme, hechte band met anderen
- negatief = eenzaamheid en isolement
23
Q
competentie
A
- algemeen
- je bekwaam voelen in wat je doet
- en gewenst resultaat neer te zetten - effecten
- positief = ontplooiing van vaardigheden en doelen bereiken
- negatief = gevoel van falen
24
Q
je ABC-fundament versterken
A
- algemeen
- door ‘ABC-bril’ kijken = stilstaan wat jij nodig hebt op dat moment (wat geeft me energie, bij wie kan ik mezelf zijn?)
- LifeCraft = online zelfhulpprogramma - gevolg
- ABC-batterij opladen = draagt bij tot persoonlijke groei en welbevinden
- je voelt je beter in je vel en je hebt meer energie