1. Basic words Flashcards
1
Q
Ik ga akkoord
A
I agree
2
Q
Ik ben er niet zo mee eens
A
I do not quite agree
3
Q
Excuseer, mijnheer/mevrouw.
A
Excuse me, sir/madam.
4
Q
Punten
A
Marks
5
Q
Zijn mijn punten positief, mijnheer?
A
Are my marks positive sir?
6
Q
Past het u?
A
Does it suit you?
7
Q
Past het in uw agenda?
A
Does it fit your agenda?
8
Q
Een taak sturen/doorsturen
A
To send/forward a task
9
Q
Alstublieft, mijnheer. (Iets afgeven)
A
Here you are, sir.
10
Q
Zich inschrijven voor een taak
A
To register for a task
11
Q
Zijn aanwezigheid bevestigen
A
To confirm one’s attendance
12
Q
Een kladversie indienen
A
To hand in a draft version
13
Q
Een finale versie indienen
A
To hand in a final version
14
Q
Ten laatste
A
At the latest
15
Q
Gebruik ten minste 20 woorden
A
Use at least/ at a minimum 20 words