zuständig - der Zwiespalt Flashcards
1
Q
zuständig
A
verantwoordelijk
2
Q
zustehen
A
toekomen
3
Q
zuträglich
A
gunstig, bevorderlijk
4
Q
zutreffen auf
A
betrekking hebben op
5
Q
zutreffend
A
juist
6
Q
zuverlässig
A
betrouwbaar
7
Q
die Zuversicht
A
vertrouwen, optimisme
8
Q
zuweilen
A
soms
9
Q
zwangsläufig
A
noodzakelijkerwijs
10
Q
zwar
A
wel(iswaar), echter
11
Q
der Zweck
A
doel, bedoeling
12
Q
zweckmäßig
A
doelmatig
13
Q
der Zweig
A
tak; bedrijfstak
14
Q
der Zwiespalt
A
tweestrijd