ZO's week 1 Flashcards

1
Q

In welke fasen kan transcriptie plaatsvinden en waarom?

A

Allemaal behalve M-fase
Er is open chromatin nodig maar tijdens deze fase is het sterk gecondenseerd waardoor enzymen er niet bij kunnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe lang duren de fasen van de celcyclus?

A

G1: 10-12 uur
S: 7-8 uur
G2: 3-5 uur
M: 1 uur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarin zitten de verschillen in proliferatie snelheid van verschillende cellen?

A

In de duur van de G1 fase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat gebeurt er met rRNA’s?

A

Gemaakt in nucleolus
ter plekke geknipt en met eiwitten samengevoegd tot twee ribosomale subeenheden = grote en kleine subunit –> naar cytoplasma om ribosoom te vormen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

waardoor wordt de structuur van een cel bepaald? Waaruit bestaat dit?

A

Cytoskelet
1. actine filamenten
2. intermediair filamenten
3. microtubuli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat doen desmosomen?

A

verbinden intermediaire filamenten van twee cellen aan elkaar door middel van Cadherines

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de functie van Gap junctions?
En van Tight junctions?

A

Gap: ionen en kleine moleculen van de ene cel naar de andere kunnen door porievormende connexins

Tight: diffusiebarriere tussen buitenwereld en milieu interieur voor homeostase en polariteit tussen amicale en basale zijde van de cel
Veel in epitheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waaruit bestaat de basaalmembraan?

A
  1. basale lamina geproduceerd door epitheel uit collageen IV, laminine, proteoglycaan
  2. reticulaire lamina geproduceerd door bindweefsel uit type II collageen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de functie van microvili? En van cilien?

A

Microvili: vergroting van oppervlakte

Cilia: transport van vloeistof of slijm over epitheel oppervlak –> door microtubuli
Ze zijn verbonden door middel van een basaallichaampje aan cytoskelet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke twee soorten klierepitheel zijn er?

A

Sereus: scheidt eiwitproduct uit (kleurt sterk bij HE)

Muceus: scheidt mucus uit (glycoproteinen = koolhydraatrijk) –> platgedrukte kern aan basale kant
(kleurt niet sterk bij HE)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waar scheiden endocriene en exocriene klieren naartoe?

A

Endocrien: alleen inwendig
Exocrien: inwendig en uitwendig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat voor soort weefsel in bloed en waaruit bestaat het?

A

Bindweefsel
Cellen, ECM (fibrinogeen), tussenstof (stollingsfactoren, transporteiwitten) en weefselvloeistof (serum)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke lagen krijg je na centrifuge van bloed?

A

boven: plasma
midden: leukocyten = Buffy coat
onder: erytrocytenW

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat is het serum?

A

Bloed - stollingsfactoren - plasma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is opvallend aan reticulocyten als je ze aansleurt?

A

Netwerk inwendig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de functie van neutrofiele granulocyten?
Wat zijn kenmerken?

A

Fagocytose van bacteriën en primaire immuunrespons
Nauwelijks zichtbare granula

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de functie van eosinofiele granulocyten?
Wat zijn kenmerken?

A

Parasitaire infecties, allergische reacties en acute ontsteking
Granula: groot, kleur lijkt op ery’s en niet op de kern
Inhoud: basisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is de functie van basofiele granulocyten?
Wat zijn kenmerken?

A

Lijken op mestcellen –> functie bij allergische reacties
Inhoud: zuur
Granula: wisselend van grootte en donker (lijkt op kern)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is de functie van de monocyt?

A

Reageren op ontstekingsprikkel en fagocyten vreemde partikels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Waaruit bestaat de mucosa?

A

Epitheel met de lamina Propria
In lamina propria: klierbuize, spiercellen, bindweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Waaruit bestaat de submucosa?

A

Losmazig bindweefsel
Hierin Schwanncellen met plexus submucosa, lymfevaten en bloedvaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Uit welk weefsel ontstaan de meeste longtumoren?

A

95% uit bronchiaal epitheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is het verschil in behandeling tussen kleincellige en niet kleincellige longtumoren?

A

Niet kleincellig: wel chirurgisch waardoor betere prognose
Kleincellig: niet chirurgisch, reageert wel goed op chemo

24
Q

Welke type longtumoren ontstaan het meest door roken?

A

Plaveiselcelcarcinomen
Kleincellig carcinomen

25
Q

Hoe lang duurt de ontwikkeling van longtumoren naar 1 cm per type longtumor?

A

Kleincellig: drie jaar
plaveiselcel/ongedifferentieerd: 8 jaar
adeno: 15 jaar

26
Q

Hoe nomen we een longtumor die tussen de pleura parietalis en visceralis inzit en waardoor komt deze tumor?

A

Mesothelioom (Want oppervlakte is mesotheel)
Door asbest (arbeid gerelateerd)

27
Q

Wat is de eerste stap in het beleid bij het vermoeden op een longcarcinoom?

A

X-thorax

28
Q

Waardoor krijgen patienten met een longcarcinoom vaak luchtweginfecties?

A

Door (gedeeltelijke) afsluiting van de bronchus met slijmstase als gevolg –> goede voedingsbodem voor bacteriën

29
Q

Wat is een verschijnsel dat kan optreden bij mensen met een maligniteit?

A

Paraneoplastisch syndroom

30
Q

Wat is het paraneoplatisch syndroom?

A

Verschijnselen veroorzaakt door bioactieve stoffen die door een tumor geproduceerd worden en die elders in het lichaam een effect sorteren

31
Q

Wat is een bekend verschijnsel bij longkanker aan de handen?

A

Pulmonale osteo-artropathie = syndroom van Piere-marie zijn horlogeglasnagels

32
Q

Welke stof is in het bloed soms verhoogd bij kankerpatiënten en waarom is dit?

A

Calcium
- productie humorale factoren door tumorcellen die botafbraak stimuleren
- botmetastase zorgt voor bot afbraak

33
Q

Wat gebeurt er met de mammae in de puberteit?

A

Onder invloed van oestrogeen (uit eierstokken) neemt al het weefsel toe: vet, bindweefsel, klierweefsel

34
Q

Wat gebeurt er met de lamme tijdens de veroudering?

A

Klierweefsel neemt af en wordt vervangen door bindweefsel
Aantal acini en lobuli nemen af
Afname acini door apoptose

35
Q

Wat zijn de meest gevonden knobbeltjes in de mammae?

A

Fibrocysteuze veranderen in het bindweefsel

36
Q

Welke structuren zitten er in de tepel?

A

Geen acini, wel ducti
Glad spierweefsel in bundels voor melkafgifte

37
Q

Waarom is een mammatumor vaster qua consistentie dan normaal mammaweefsel?

A

Het heeft compact bindweefsel

38
Q

Wat zijn drie kenmerken van maligniteit?

A
  1. kernvergroting: uiting van aneuploidie (ratio kern cytoplasma verstoord)
  2. anisokaryose: kernen zijn onregelmatig van vorm
  3. hyperchromasie: chromatine patron is donker en grof
39
Q

Welke type tumor is een mamacarcinoom?

A

Adenocarcinoom

40
Q

Hoe noem je een benigne afwijking van het bindweefsel? Wat is het?

A

Fibroadenoom –> te veel aan bindweefsel
Bindweefsel = stroma

41
Q

Wat betekent neoplasie?

A

Nieuwvorming –> hiervan is sprake bij een tumor

42
Q

Uit welke twee basis componenten bestaat een tumor?

A
  1. Parenchym = neoplastische cellen
  2. stroma = bindweefsel, bloedvaten, immuuncellen
43
Q

Wat wordt bedoeld met een pleimorf adenoom?

A

Verscheidenheid weefsel componenten
ECM, epitheel en steunweefsel (GEEN pleiomorfie van cellen)

44
Q

Waardoor heb je hyperchromasie bij tumoren?

A

Kern heeft een afwijkende inhoud door veranderingen in het genetisch materiaal –> verstoorde replicatie en reparatie wat leidt tot aneuoploidie

45
Q

Bij welk type invasie is er sprake van maligniteit?

A

Bij destructieve invasie
Invasie an sich hoeft dit niet per se te betekenen

46
Q

Wat is anaplasie?

A

Celdeling en goeie veranderen zodanig dat de differentiatie in de cellen afneemt –> cellen verliezen structuur en functie –> ongedifferentieerd weefsel

47
Q

Wat is de polarisatie van cellen?

A

Welke richting ze liggen

48
Q

Wat is normaal kern:cytoplasma ratio en wat is het bij tumoren?

A

normaal 1:4/6
Tumor: 1:1

49
Q

Wat is desmoplasio?

A

Ontwikkeling van fibreus weefsel = stromavorming

50
Q

Hoe heet een tumor aan de testis? wat is de prognose?

A

Seminoom
Goed (ook wel bij metastasen) –> soms overlijden Mannen wel

51
Q

Wat is een papilloom?

A

Een gesteeld neoplasma

52
Q

Wat is een fibroom?

A

Neoplasma van fibroblasten

53
Q

Wat is bij leukemie belangrijk voor de prognose en therapie?

A

Het stadium waarin de leukemische cellen zijn gearresteerd

54
Q

Wat is een manier om onderscheid te maken tussen myelo en lymfoblasten?

A

immunofenotypering
1. CD-markers: specifieke moleculen op oppervlak cellen (verschillend per stadium)
2. Enzym cytochemie: specifieke enzymen in cytoplasma

55
Q
A