HC.1 Begrippenschema en kanker Flashcards

1
Q

Wat is de incidentie?

A

Het aantal nieuwe gevallen in een bepaalde periode in een bepaalde bevolkingsgroep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de prevalentie?

A

Het totaal aantal patiënten met de diagnose op een bepaald moment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarop richt een curatieve behandeling?

A

genezing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarop richt een adjuvante behandeling?

A

Het doden van tumorcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarop richt een palliatieve behandeling?

A

Behalen van zo groot mogelijke kwaliteit van leven bij een levensbedreigende ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe gaat de triple diagnostiek van mammacarcinoom?

A
  1. systematisch en effectief voelen (palperen)
  2. Fotograferen = mammografie
  3. Naaldbiopsie (puncteren)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn symptomen van een mammacarcinoom?

A
  • Knobbel of pijn in de axilla
  • palpabele massa in de borst die steeds dikker wordt en pijn kan doen
  • retractie van de tepels
  • afscheiding uit de tepels
  • Oedeem van de huid
  • erythema van de huid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe begint het mammacarcinoom?

A

Normale klier –> hypoplasie –> atypisch –> invasieve klier carcinoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn etnologische factoren van mammacarcinoom?

A
  1. Omgeving
  2. Erfelijkheid (BRCA 1/2)
    Meestal sporadisch!!
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de prognostische waarde van een (bio)marker?

A

Een waarde in het natuurlijk beloop van de ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Noem een voorbeeld van een prognostische waarde en leg het uit

A

Aanwezigheid van een bepaald eiwit (receptor)
Dit kan het natuurlijk beloop (dus zonder behandeling) positief (= betere prognose) of negatief (= slechtere prognose) beïnvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de predictieve waarde van een (bio)marker?

A

Voorspelt de kans op succes of falen van een behandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Noem een voorbeeld van een predictieve waarde en leg uit

A

Aanwezigheid van een bepaald eiwit (receptor)
Dit kan de kans op succes van een behandeling beinvloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het lifttime risico op kanker?

A

1 op 3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de meest voorkomende kankersoorten in Nederland?

A

Prostaat (man) en borstkanker (vrouw)
Verder: darm, huid, long, lymfeklier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat doen de incidentie, prevalentie en de sterfte van het coloncarcinoom?

A

Nemen toe
Sterfte blijft gelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn lynch en FAP?

A

Erfelijke ziekten die een risicofactor vormen voor darmkanker

18
Q

Wat gebeurt er met de hoeveelheid longkanker?

A

Neemt bij mannen af en bij vrouwen toe
Prognose is nog steeds heel slecht

19
Q

Wat gebeurt er met de death rate bij kanker?

A

Lijkt meta-stabiel te zijn –> mensen leven langer met ziekte (maar wel vaker voorkomen)

20
Q

Waar moet naar gekeken worden bij een microcytaire anemie?

A

Naar de tractus digestivus

21
Q

Een man van 45 jaar heeft geen klachten, maar wel een anemie en milde vermoeidheid. Zou dit om een coloncarcinoom kunnen gaan?

A

Ja dat kan, het kan zonder ontlastingsklachten

22
Q

Wat doen de prevalentie en incidentie en de sterfte bij darmkanker?

A

Prevalentie en incidentie nemen toe met een factor 2 in een kwart eeuw
Sterfte blijft gelijk
–> mensen leven langer met de ziekte

23
Q

Welke vier soorten ziekten zijn er die poliepen in de darm kunnen veroorzaken en hoeveel poliepen geven zij?

A
  1. Lynch: enkele poliepen: defect in MMR-genen
  2. MAP: MUTYH associated polyposis geeft tientallen poliepen
  3. AFAP: attenuated geeft 20-100 poliepen
  4. FAP > 100 poliepen
24
Q

Wat is MAP?

A

MUTYH associated polyposis
Defect in MUTYH-gen betrokken bij base excisie repair (oxidatieve schade)

25
Q

Wat is de overerving van de vier darmziekten waardoor poliepen kunnen ontstaan?

A
  1. lynch: autosomaal recessief
  2. MAP: autosomaal recessief
  3. AFAP: autosomaal dominant
  4. fAP: autosomaal dominant
26
Q

Wat is een standaard onderdeel van de diagnostiek bij CRC?

A

Moleculaire aspecten en kennis over erfelijkheid

27
Q

Wat zijn klachten bij een vroegstadium CRC?

A
  • Asymptomatisch
  • buikpijn
  • flatulentie
  • rommelende buik
  • rectaal bloedverlies
  • anemie
28
Q

Wat zijn klachten bij een laat stadium rechter CRC?

A
  • Vage buikpijn
  • Anemie
  • Vermoeidheid
  • Gewichtsverlies
29
Q

Wat zijn klachten bij een laat stadium linker CRC?

A
  • Constipatie of diarree
  • Buikpijn
  • obstructieve symptomen: misselijkheid en braken
30
Q

Wat zijn klachten bij een laat stadium RC?

A
  • Rommelende buik
  • loze aandrang
  • rectaal bloedverlies
  • bekkenpijn
31
Q

Wat zijn vier aangrijpingspunten bij mammacarcinoom voor systemische behandeling?

A
  1. Diverse soorten receptoren
  2. HR: (anti)-hormonale therapie
  3. HER-2: MABs/ADC
  4. Niet doelgerichte chemo: CDK4-remmers
32
Q

Wat zijn CDK4 remmers? waarbij wordt dit ingezet?

A

Remmen de celdeling en groei van de kankercellen bij mammacarcinoom

33
Q

Wat is vaak het probleem bij patienten met NSCLC?

A

Ze presenteren zich vaak laat (vaak al gemetastaseerd)
Moeilijk te behandelen

34
Q

Wat doen de sterftetrends voor longkanker?

A

Volgen de incidentie trends
- Mannen: afname
- Vrouwen: toename

35
Q

Wat is de overleving bij NSCLC?

A

5 jaar overleving is 10%
1 jaars overleving is 50%

36
Q

Waarom worden sommige mensen met NSCLC wel vroeg gediagnosticeerd?

A

Omdat ze een aspecifieke presentatie hebben van klachten en verschijnselen

37
Q

Wat is iets dat kan helpen bij een betere overleving voor NSCLC?

A

Centralisatie van de chirurgie

38
Q

Wat speelt (mogelijk/waarschijnlijk) geen rol bij longkanker?

A

Erfelijkheid

39
Q

Wat zijn symptomen van longkanker?

A
  • Hoesten
  • dyspnoe
  • POB
  • hemoptoe
  • Pneumonie
  • Gewichtsverlies
  • Vermoeidheid
  • Anorexie
  • Koorts
  • Anemie
40
Q

Welke relatief nieuwe therapie speelt een grote rol bij longkanker?

A

Immunotherapie

41
Q

Wat wordt steeds belangrijker in de behandeling van longkanker?

A

Combinatie van immunotherapie en moleculaire behandeling

42
Q

Wat gebeurt er met de incidentie en sterfte van mammacarcinoom?

A

Incidentie neemt toe
Sterfte neemt af