Woordjes Over Taal Blok 3tm5 Flashcards

1
Q

Cruciaal

A

Heel belangrijk, beslissend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Humaan

A

Menselijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Illusie

A

Waanbeeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Intensiveren

A

Heviger maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Pesticide

A

Bestrijdingsmiddel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Prepareren

A

Voorbereiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Relevant

A

Belangrijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Resten

A

Nog overblijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Simuleren

A

Nabootsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Virtueel

A

Denkbeeldig, digitaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Competitie

A

Vaardigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Empathie

A

Inlevingsvermogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Focus

A

Aandachtspunt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Fungeren

A

Een bepaalde rol of taak vervullen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Genereren

A

Voortbrengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Lak hebben aan

A

Zich niks van aantrekken

17
Q

Morren

A

Klagen

18
Q

Ontkrachten

A

Weerleggen, ongeloofwaardig maken

19
Q

Prioriteit

A

Iets wat voorrang heeft

20
Q

Repetitief

A

Herhalend

21
Q

Aanstoot

A

Ergernis

22
Q

Beamen

A

Bevestigen

23
Q

Cognitief

A

Met het verstand

24
Q

Coöperatief

A

Samenwerkend

25
Q

Dynamisch

A

Veranderlijk

26
Q

Potentie

A

Mogelijkheid

27
Q

Refereren aan

A

Verwijzen naar

28
Q

Reguleren

A

In regels vastleggen

29
Q

Stigma

A

Slechte reputatie

30
Q

Voorbehouden aan

A

Alleen bestemd voor