Woordjes Flashcards
1
Q
Dominant
A
Overheersend
2
Q
(De) evaluatie
A
De nabespreking
3
Q
(De) feedback
A
Het commentaar
4
Q
Globaal
A
In grote lijnen
5
Q
Impulsief
A
Zonder nadenken
6
Q
(Het) instinct
A
Onbewust gedrag of gevoel
7
Q
Intens
A
Hevig, diepgaand
8
Q
Introduceren
A
Voorstellen
9
Q
Motiveren
A
Onderbouwen
10
Q
Oriënternd
A
Eem beeld vormend
11
Q
Primair
A
Het belangrijkste
12
Q
Prominent
A
Vooraanstaand
13
Q
(Het) segment
A
Deel
14
Q
Selecteren
A
Uitkiezen
15
Q
Sporadisch
A
Zelden
16
Q
(De) tegenstelling
A
Het tegenovergestelde
17
Q
Tenzij
A
Mits
18
Q
Present
A
Absent
19
Q
Actief
A
Passief
20
Q
Informeel
A
Formeel
21
Q
Pessimist
A
Optimist
22
Q
Huidige
A
Toenmalige