Woordjes H4 Over Taal Flashcards
1
Q
Wellicht
A
Misschien
2
Q
Consequentie
A
Resultaat, gevolg
3
Q
Circa
A
Ongeveer
4
Q
Omvang
A
Grootte
5
Q
Incidenteel
A
Heel soms
6
Q
Intentie
A
Bedoeling
7
Q
Stabiel
A
Stevig, niet veranderlijk
8
Q
Bij voorbaat
A
Van te voren
9
Q
Beschikken over
A
Gebruik kunnen maken van
10
Q
Realiseren
A
Maken of uitvoeren volgens plan
11
Q
Sorteren
A
Uitzoeken wat bij elkaar hoort
12
Q
Vervaardigen
A
Maken
13
Q
Vanwaar
A
Hoezo, waarom
14
Q
Na verloop van tijd
A
Na een bepaalde tijd
15
Q
Specifiek
A
In het bijzonder
16
Q
Aannemelijk
A
Geloofwaardig
17
Q
Benefiet
A
Voor een goed doel
18
Q
Campagne
A
Uitgebreide actie
19
Q
Castreren
A
Onvruchtbaar maken
20
Q
Cru
A
Bot, grof
21
Q
Doortastend
A
Zonder te aarzelen
22
Q
In de doofpot stoppen
A
Niet meer over praten
23
Q
Synthetisch
A
Kunstmatig
24
Q
Uitdragen
A
Verkondigen
25
Q
Vergezellen
A
Begeleiden