Woordjes H4 Over Taal Flashcards
1
Q
Wellicht
A
Misschien
2
Q
Consequentie
A
Resultaat, gevolg
3
Q
Circa
A
Ongeveer
4
Q
Omvang
A
Grootte
5
Q
Incidenteel
A
Heel soms
6
Q
Intentie
A
Bedoeling
7
Q
Stabiel
A
Stevig, niet veranderlijk
8
Q
Bij voorbaat
A
Van te voren
9
Q
Beschikken over
A
Gebruik kunnen maken van
10
Q
Realiseren
A
Maken of uitvoeren volgens plan
11
Q
Sorteren
A
Uitzoeken wat bij elkaar hoort
12
Q
Vervaardigen
A
Maken
13
Q
Vanwaar
A
Hoezo, waarom
14
Q
Na verloop van tijd
A
Na een bepaalde tijd
15
Q
Specifiek
A
In het bijzonder