Woordje 86-100 Flashcards
1
Q
pecūnia
A
Het geld
Middenkolom: pecūniae
2
Q
Aedificium
A
Het gebouw
Middenkolom: aedificiī
3
Q
Spectāculum
A
Het schouwspel
Middenkolom: spectāculi
4
Q
Finis
A
De grens; het einde; het doel
Middenkolom: finis
5
Q
Iter
A
De reis; de weg
Middenkolom: itineris
6
Q
Leatus
A
Vrolijk
Middenkolom: ~a,~um
7
Q
Lãtus
A
Breed; uitgestrekt
Middenkolom: ~a,~um
8
Q
Longus
Long
A
Lang
Middenkolom: ~a, ~um
9
Q
Magnus
A
Groot; belangrijk
Middenkolom: ~a, ~um
10
Q
Optimus
Optimist
A
Beste; zeer goed
Middenkolom: ~a, ~um
11
Q
Timidus
A
Bang
Middenkolom: ~a, ~um
12
Q
Clāmāre
A
Roepen
Middenkolom: clāmo
13
Q
Invenīre
A
Vinden; ontdekken
Middenkolom: inveniō
14
Q
Tum of tunc
A
Op dat moment
Middenkolom: bijwoord
15
Q
Dum
A
Terwijl
Middenkolom: voegwoord