Woordje 132-160 Flashcards
1
Q
Mūrus
A
De muur
Mūrī
2
Q
Cūra
A
De zorg
Cūrae
3
Q
Tergum
A
De rug
Tergī
4
Q
Prīnceps
A
De voornaamste; de keizer
Prīncip-is
5
Q
Appellāre
A
Aanspreken; noemen
Appelō
6
Q
Interrogāre
A
(Onder) vragen
Interrogō
7
Q
Intrāre
A
Binnengaan
Intrō
8
Q
Ōrnāre
A
Versieren; in orde brengen
Ōrnō
9
Q
Dēbēre
A
Moeten; verschuldigd zijn
Dēbeō
10
Q
Inquit
A
Zegt hij, zij
11
Q
Interum
A
Opnieuw
Bijwoord
12
Q
Sīc
A
Zo
Bijwoord
13
Q
Autem
A
Maar
Voegwoord
14
Q
-ne?
A
(Wordt niet vertaalt)
Vraagpartikel
15
Q
Abesse
A
Afwezig zijn; verwijdert zijn
absum