Woordje 101-109 Flashcards
1
Q
Amāre
A
Beminnen; houden van
Middenkolom: amō
2
Q
Monēre
A
Waarschuwen
Middenkolom: moneō
3
Q
Audīre
A
Horen; luisteren naar
Middenkolom: audiō
4
Q
Altus
A
Hoog; diep
Middenkolom: ~a, ~um
5
Q
Magnificus
A
Prachtig
Middenkolom: ~a, ~um
6
Q
Multī
A
Veel
Middenkolom: ~ae, ~a
7
Q
Novus
A
Nieuw
Middenkolom: ~a, ~um
8
Q
Rōmānus
A
Romeins
Middenkolom: ~a, ~um
9
Q
Subitō
A
Plotseling
Middenkolom: bijwoord