woordenschatlijst trimester 3 deel 2 Flashcards
voorstelling, manier van optreden; muzikale, beeldende of uitgesproken fysieke optredens waarbij taal een ondergeschikte rol speelt
ZN: de performance
plan, ontwerp, idee, ruwe schets
ZN: het concept
BN: conceptueel
WW: conceptualiseren
als je onbewust de ene met de andere gedachte verbindt
ZN: de associatie
BN: associatief
WW: associëren
boos, kattig, onaardig, kortaf en scherp
BN: bits
trots als een overwinnaar
BN: de triomf
BN: triomfantelijk
WW: triomferen
sneller dan verstandig is
BN: overijld
letterlijk: zigzaggend tegen de wind in zeilen
figuurlijk: ongeregeld lopen; zich naar de omstandigheden schikken
WW: laveren
zonder aandacht, nonchalant
BN: achteloos
zonder ergens van te voren bij stil te staan, spontaan handelend
BN: de impuls
ZN: impulsief
waar goed over nagedacht is
BN: doordacht
waar goed over nagedacht is
BN: doordracht
opstandig
ZN: rebel
BN: rebels
WW: rebelleren
verdrietig piekeren; = tobben
WW: kniezen
losgemaakt van de werkelijkheid:
BN: abstract
WW: abstraheren
extra: tegenstelling: concreet
pesten
WW: jennen
climax, essentie, clou
ZN: pointe
pointe, essentie, climax
ZN: clou
overleg
ZN: beraadslaging
WW: beraadslagen
iets/iemand sterk aantrekken
ZN: bekoring
WW: bekoren
nieuwsgierig maken
ZN: intrige
WW: Intrigeren
het lezen
ZN:lectuur
nalatig, achteloos, slordig
ZN: nonchalance
BN: nonchalant
door middel van suggestie werkend (suggestie: geopperd voorstel)
ZN: suggestie
BN: suggestief
WW: suggereren
veel meer dan één
extra: menig
op de manier van een verhaal, met een begin,
een midden en een einde; verhalend
BN: narratief