Reclame en beeldspraak Flashcards
reclame
De klant krijgt informatie over een bepaald product, bv. Radio, tv, tijdschrift, in de brievenbus…
Publiciteit
Een groepje mensen heeft verschillende producten getest, bv. gsm’s. Zij schrijven wat ze goed vonden en wat ze minder goed vonden. Deze tekst verschijnt in een tijdschrift, bv. Testaankoop.
Sponsoring
Sportmensen dragen vaak kleurige truitjes met daar een logo van een bedrijf op.
Promotie
De winkel wil de klant met bepaalde acties lokken, bv. prijskortingen, kortingsbonnen, wedstrijden, “ 2 voor de prijs van 1”
Mond aan mond reclame
Als iemand tegen je zegt dat iets heel goed is.
het logo
Figuur die een onderneming gebruikt als merkteken. Hierbij hoort meestal ook een slogan en merknaam
de ondersteunende tekst
Hier somt de reclamemaker de redenen op waarom je het product moet kopen. De voordelen en kenmerken van het product worden besproken.
de slogan
Korte slagzin die in het oog springt en vast bij een bepaald logo en merknaam hoort
de aandachtstrekker
Dit zijn vaak grote vetgedrukte woorden of een opvallende tekening of foto. Zij moeten je aandacht vangen en dwingen je om verder te lezen.
de merknaam
Naam van een product. Die wordt meestal gekoppeld aan een vaste slogan en een logo.
Volrijm
Bij volrijm is er klankovereenkomst van zowel de klinkers als de medeklinkers:
Gaan – staan
Kopen – lopen
Hinderen – kinderen
Assonantie (klinkerrijm of halfrijm)
Bij assonantie is er alleen klankovereenkomst van de klinkers:
lief en diep
Alliteratie
Bij alliteratie is er klankovereenkomst van de beginletters in opeenvolgende woorden:
zeven zeëen
Eindrijm
De rijmklanken staan aan het eind van de versregels:
Binnenrijm
Binnen één versregel staan meerdere volrijmen:
Ik ben geboren uit zonnegloren
Middenrijm
De rijmklanken staan in het midden van twee opeenvolgende regels, min of meer onder elkaar:
Als ik LOOP over de straat
En dan HOOP dat jij gaat
Vergelijking
Je vergelijkt iets met iets anders omdat er een overeenkomst is. Het beeld wordt ingeleid door ‘als’ of een vorm van het werkwoord ‘lijken’.
Lachen als een boer die kiespijn heeft.
Hij ging er als een haas vandoor.
Je kamer lijkt wel een kloostercel.
Metafoor
Je geeft iets de naam van iets anders omdat er overeenkomst is. Het is een vergelijking zonder als.
Kijk, de zon gaat onder. Het meer staat in brand.
Dat schaap heeft zich laten beetnemen.
Wat zit jij mistig te kijken.
Synesthesie
Een combinatie van indrukken van verschillende zintuigen.
Schreeuwende kleuren
warme stem
bittere woorden
Personificatie
Iets krijgt menselijke kenmerken.
De wind floot door de takken.
Dansen heeft mijn hart gestolen.
Soms lacht de toekomst je toe.
Metonymie
Je geeft iets een naam op basis van een verbintenis of associatie
Gisteren dronk hij een glaasje te veel.
Er zijn in Rome drie Rembrandts gestolen
België won de match met 2-0. (geheel – deel) Niet 11 miljoen mensen, maar slechts de ploeg die
speelde.
Hyperbool
Je gebruikt een sterke overdrijving
Ik sta hier al eeuwen te wachten!
Understatement
je drukt iets minder erg uit dan het werkelijk is.
7 reclame technieken
- Een herkenbaar muziekje.
- Bekende personen.
- Slogans gebruiken.
- Cijfers en statistieken.
- Humor/originaliteit
- Emoties.
- Vergelijken met andere producten.