Reclame en beeldspraak Flashcards

1
Q

reclame

A

De klant krijgt informatie over een bepaald product, bv. Radio, tv, tijdschrift, in de brievenbus…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Publiciteit

A

Een groepje mensen heeft verschillende producten getest, bv. gsm’s. Zij schrijven wat ze goed vonden en wat ze minder goed vonden. Deze tekst verschijnt in een tijdschrift, bv. Testaankoop.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Sponsoring

A

Sportmensen dragen vaak kleurige truitjes met daar een logo van een bedrijf op.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Promotie

A

De winkel wil de klant met bepaalde acties lokken, bv. prijskortingen, kortingsbonnen, wedstrijden, “ 2 voor de prijs van 1”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Mond aan mond reclame

A

Als iemand tegen je zegt dat iets heel goed is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

het logo

A

Figuur die een onderneming gebruikt als merkteken. Hierbij hoort meestal ook een slogan en merknaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de ondersteunende tekst

A

Hier somt de reclamemaker de redenen op waarom je het product moet kopen. De voordelen en kenmerken van het product worden besproken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de slogan

A

Korte slagzin die in het oog springt en vast bij een bepaald logo en merknaam hoort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

de aandachtstrekker

A

Dit zijn vaak grote vetgedrukte woorden of een opvallende tekening of foto. Zij moeten je aandacht vangen en dwingen je om verder te lezen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de merknaam

A

Naam van een product. Die wordt meestal gekoppeld aan een vaste slogan en een logo.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Volrijm

A

Bij volrijm is er klankovereenkomst van zowel de klinkers als de medeklinkers:

Gaan – staan

Kopen – lopen

Hinderen – kinderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Assonantie (klinkerrijm of halfrijm)

A

Bij assonantie is er alleen klankovereenkomst van de klinkers:

lief en diep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Alliteratie

A

Bij alliteratie is er klankovereenkomst van de beginletters in opeenvolgende woorden:

zeven zeëen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Eindrijm

A

De rijmklanken staan aan het eind van de versregels:

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Binnenrijm

A

Binnen één versregel staan meerdere volrijmen:

Ik ben geboren uit zonnegloren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Middenrijm

A

De rijmklanken staan in het midden van twee opeenvolgende regels, min of meer onder elkaar:

Als ik LOOP over de straat

En dan HOOP dat jij gaat

17
Q

Vergelijking

A

Je vergelijkt iets met iets anders omdat er een overeenkomst is. Het beeld wordt ingeleid door ‘als’ of een vorm van het werkwoord ‘lijken’.

Lachen als een boer die kiespijn heeft.

Hij ging er als een haas vandoor.

Je kamer lijkt wel een kloostercel.

18
Q

Metafoor

A

Je geeft iets de naam van iets anders omdat er overeenkomst is. Het is een vergelijking zonder als.

Kijk, de zon gaat onder. Het meer staat in brand.

Dat schaap heeft zich laten beetnemen.

Wat zit jij mistig te kijken.

19
Q

Synesthesie

A

Een combinatie van indrukken van verschillende zintuigen.

Schreeuwende kleuren

warme stem
bittere woorden

20
Q

Personificatie

A

Iets krijgt menselijke kenmerken.

De wind floot door de takken.

Dansen heeft mijn hart gestolen.

Soms lacht de toekomst je toe.

21
Q

Metonymie

A

Je geeft iets een naam op basis van een verbintenis of associatie

Gisteren dronk hij een glaasje te veel.

Er zijn in Rome drie Rembrandts gestolen

België won de match met 2-0. (geheel – deel) Niet 11 miljoen mensen, maar slechts de ploeg die
speelde.

22
Q

Hyperbool

A

Je gebruikt een sterke overdrijving

Ik sta hier al eeuwen te wachten!

23
Q

Understatement

A

je drukt iets minder erg uit dan het werkelijk is.

24
Q

7 reclame technieken

A
  1. Een herkenbaar muziekje.
  2. Bekende personen.
  3. Slogans gebruiken.
  4. Cijfers en statistieken.
  5. Humor/originaliteit
  6. Emoties.
  7. Vergelijken met andere producten.