Woordenschat 6.2 Flashcards

1
Q

gefascineerd

A

Iets heel erg interessant vinden, je bent geboeid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

geobserdeerd

A

Al je aandacht ergens op richten, je kunt nergens anders aan denken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

verslaafd

A

Niet meer zonder kunnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

ten nadele van

A

Ongunstig voor, in het nadeel van.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

ten gunste van

A

In het voordeel van.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

magnifiek

A

Prachtig, heel erg mooi.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de tentakel

A

Een lange en beweeglijke arm van een dier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

bruusk

A

Zo onverwacht dat je er van schrikt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

virtueel

A

denkbeeldig, niet echt bestaand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

voor hetzelfde geld

A

Het had net zo goed anders kunnen gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Dan zwaait er wat

A

je kunt straf verwachten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Als puntje bij paaltje komt.

A

Als het er echt op aankomt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly