Woordenschat 6.2 Flashcards
1
Q
gefascineerd
A
Iets heel erg interessant vinden, je bent geboeid.
2
Q
geobserdeerd
A
Al je aandacht ergens op richten, je kunt nergens anders aan denken.
3
Q
verslaafd
A
Niet meer zonder kunnen
4
Q
ten nadele van
A
Ongunstig voor, in het nadeel van.
5
Q
ten gunste van
A
In het voordeel van.
6
Q
magnifiek
A
Prachtig, heel erg mooi.
7
Q
de tentakel
A
Een lange en beweeglijke arm van een dier.
8
Q
bruusk
A
Zo onverwacht dat je er van schrikt.
9
Q
virtueel
A
denkbeeldig, niet echt bestaand.
10
Q
voor hetzelfde geld
A
Het had net zo goed anders kunnen gaan.
11
Q
Dan zwaait er wat
A
je kunt straf verwachten.
12
Q
Als puntje bij paaltje komt.
A
Als het er echt op aankomt.