woordenschat 5.1 Flashcards
1
Q
het briesje
A
een zacht, fris windje
2
Q
de windhoos
A
een wind die snel ronddraait, end ie heel sterk is, waardoor hij van alles meesleurt.
3
Q
de orkaan
A
een heel harde storm
4
Q
het staal
A
een mengsel van ijs met een beetje koolstof. Staal is harder dan ijzer.
5
Q
het platina
A
een duur metaal met de kleur van zilver. dit wordt gebruikt voor sieraden.
6
Q
het aluminium
A
een licht, zilverkleurig metaal, hier worden vliegtuigen van gemaakt.
7
Q
het zink
A
Een blauwachtig, zacht metaal. (dakgoten)
8
Q
welgeteld
A
Nadat je het precies geteld hebt.
9
Q
vergezeld gaan van
A
samen met.
10
Q
gebiologeerd
A
als je ergens zo door geboeid bent dat je nergens anders meer op let.
11
Q
bedaard
A
rustig
12
Q
door merg en been gaan
A
het is hard en naar om te horen.