Woordenschat 5.2 Flashcards
1
Q
onregelmatig
A
Af en toe, het is niet te voorspellen wanneer.
2
Q
geregeld
A
Regelmatig, vaak.
3
Q
continu
A
De hele tijd.
4
Q
De aardkorst
A
De buitenste laag van onze planeet.
5
Q
de plaat
A
Een stuk van de aardkorst dat beweegt.
6
Q
het epicentrum
A
Het punt waar een aardbeving begint.
7
Q
de toestand
A
De staat waarin iemand of iets zich bevindt.
8
Q
doorslaggevend
A
Dat wat de beslissing bepaalt.
9
Q
landinwaarts
A
Vanaf de zee of het meer het land in.
10
Q
opgewassen zijn tegen
A
Sterk genoeg zijn om iemand of iets aan te kunnen.
11
Q
het zekere voor het onzekere nemen.
A
Voorzichtig zijn, geen risico’s nemen
12
Q
per slot van rekening
A
uiteindelijk, als je alles bekijkt wat er gebeurd is.