woordenschat 4.3 Flashcards

1
Q

de toename

A

het meer of groter worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de afname

A

het minder of kleiner worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

onweerstaanbaar

A

heel aantrekkelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

smachten naar

A

verlangen naar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de hartenwens

A

het sterke verlangen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

het sjabloon

A

een vorm of tekening die bedoeld is om vaker te gebruiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

intens

A

heel erg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

verschaffen

A

ervoor zorgen dat iemand iets krijgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

inclusief

A

wat erbij hoort.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

ergens in verzeild raken

A

toevallig terechtkomen in een bepaalde situatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

tot elke prijs

A

wat het ook kost, wat voor moeite het ook kost.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

ergens je ogen niet van af kunnen houden

A

iets is zo boeiend dat je er de hele tijd naar blijft kijken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly