WISC-V-NL Flashcards

1
Q

WISC-V-NL

A

De WISC-V-NL is de algemene intelligentietest die individueel wordt afgenomen bij kinderen van 6 tot 17 jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Aan de hand van de wisc kunnen we 2 dingen vaststellen

A
  1. Het algemene intelligentieniveau
  2. Een profielbepaling: De relatieve
    sterktes en zwaktes van het individu. Dit onderzoek je door de deeldomeinen met elkaar te vergelijken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarom de wisc?

A

Je zet een intelligentietest in voor kinderen waarbij je de cognitieve problemen wil meten, om passend onderwijs te zoeken of om te toetsen op begaafdheid. Hoelang de test precies duurt hangt af van hoeveel testen je wil afnemen. In principe duurt deze test 41 tot 75 minuten en bij voorkeur neem je hem in één keer af (eventueel rustpauzes).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Omgevingsfactoren tijdens de wisc

A

De omgevingsfactoren waarin de test wordt afgenomen zijn zeker bij kinderen van belang. Het is belangrijk dat je een kind op zijn/haar gemak stelt en rustig laat voelen tijdens zo’n sessie. Je wil niet dat het kind stress ervaart, want dit kan interfereren met de uitslag. Ouders mogen er wel bijzijn, maar het heeft niet de voorkeur, want het kan het kind afleiden, kan zorgen voor stress, etc. Op voorhand is het goed om te bepalen of er iemand bij is en wat de rol is van diegene. Verder dient de test afgenomen te worden in een rustige en goed verlichte ruimte, dient te testleider recht tegenover het kind te zitten voor de observaties en moeten het kind en de testleider zich comfortabel voelen. Meestal vinden kinderen de testen wel leuk. Om een kind op zijn/haar gemak te stellen kan je wat smalltalk doen over bijvoorbeeld de hobby’s of vrienden van het kind. Op deze manier zal het kind zich comfortabel voelen en zal de test beter verlopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe gedraag je je als psycholoog tijdens het afnemen van de wisc?

A

. Een IQ test is een gestandaardiseerde test. Je mag heel beperkt dingen doen. Je mag een kind bijvoorbeeld wel aanmoedigen door te zeggen ‘Wat doe je goed je best’ of ‘ik wil graag weten hoe goed je het zelf kunt, probeer het maar.’ Of ‘dit was een moeilijke. De volgende is misschien gemakkelijker.’ Wat je niet mag doen is de prestaties vrijgeven. Je geeft dus enkel feedback zodat het kind doorgaat en mag doorvragen als een antwoord onduidelijk of onvolledig is. Je bent als het ware een neutrale toeschouwer. Een kind of persoon in kwestie laat zoveel mogelijk zien van zijn/haar capaciteiten. Je laat niet zien hoe het verloopt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Algemene intelligentie bepalen

A

Aan de hand van deze taken kan je dus de algemene intelligentie bepalen van het kind en het profiel onderzoeken. Er zijn vijf verschillende domeinen die onderliggend zijn aan de totaalscore (TIQ), namelijk;
- verbaal begrip
- visueel ruimtelijk
- fluïde redeneren
- werkgeheugen
- verwerkingssnelheid

Deze domeinen worden elk gemeten door noodzakelijke testen/taken. Voor elke domein doe je twee verschillende testen. Als één van de testen niet goed gelukt is door bepaalde omstandigheden, dan heb je van bijna elk domein nog een reservetest (11 t/m 14). Als je bij een taak erg laag scoort, dan wil dat niet zeggen dat je zwak scoort op dat hele domein. Je kan geen uitspraken doen over de individuele domeinen. Je kan wel kijken hoe het ene zich verhoudt ten opzichte van het ander. Hangen deze subtesten ook samen of zijn er dingen die opvallen omdat ze goed zijn of juist minder goed zijn omdat er op dat gebied een moeilijkheid is?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoeveel subtesten heb je nodig

A

Je hebt zeven subtesten nodig om het IQ te meten en je hebt tien subtesten nodig om een sterkte- zwakte profiel te verkrijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Verbale begripsindex (VBI)

A

In dit domein worden er bepaalde verbale taken gegeven. Het vermogen van het kind om woordkennis op te halen en toe te passen wordt in dit domein gemeten. Dit domein wordt gezien als het brede cognitieve domein van gekristalliseerde intelligentie (Gc) uit het CHC-model. Er zijn drie testen die dit domein meten:
1. Overeenkomsten
2. Woordenschat
3. Begrijpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Overeenkomsten

A

Het kind krijgt twee woorden voorgelegd die alledaagse voorwerpen of concepten vertegenwoordigen en hij/zij beschrijft in welk opzicht deze overeenkomen
o Voorbeeld: Op welke manier zijn ZUUR en ZOUT hetzelfde? Op welke manier zijn ze gelijk?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Woordenschat

A

Het kind krijgt eerst vier visuele stimuli aangeboden waarvan het benoemt wat het ziet. Daarna worden het kind woorden voorgelezen waarvan hij/zij de definitie in eigen woorden geeft.
o Voorbeeld:Wat betekent sport?
o Voorbeeld: Wat betekent minutieus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Begrijpen

A

Mondeling aangeboden vragen waarbij uit het antwoord blijkt of het kind alledaagse problemen weet op te lossen, begrip heeft voor sociale regels en begrippen.
o Voorbeeld: Wat denk je dat deze uitdrukking betekent: “Als de rijken vermageren, zijn het de armen die van de honger omkomen”.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Visueel ruimtelijke index (VRI)

A

In dit domein worden bepaalde visuele taken gegeven. Aan de hand van deze taken wordt het vermogen van het kind gemeten om bepaalde visuele details te kunnen waarnemen/evalueren en om visueel-ruimtelijke samenhang/relaties te begrijpen. Er zijn twee testen die dit domein meten:
- blokpatronen
- figuur samenstellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Blokpatronen

A

Het kind legt binnen de tijdslimiet een afgebeeld patroon na met rood-witte blokken. Deze taak staat hieronder aangegeven op de linkerafbeelding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Figuur samenstellen

A

Het kind bekijkt binnen een bepaalde tijd een afbeelding en selecteert drie puzzelstukken die de afbeelding vormen. Een voorbeeld van deze taak staat hieronder aangegeven op de rechterafbeelding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Fluïde redeneren index (FRI)

A

In dit domein wordt het vermogen van het kind getest om nieuwe problemen op te lossen door onderliggende conceptuele relaties tussen bepaalde visuele objecten te zien en om de redeneervaardigheden te gebruiken. Dit wordt dus ook wel fluïde redeneren genoemd.
- matrix redeneren
- gewichten
- rekenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Matrix redeneren

A

Het kind ziet een incomplete matrix of serie en selecteert de antwoordoptie die de matrix of serie compleet maakt. Een voorbeeld hiervan is hieronder te zien in de linkerafbeelding.

17
Q

Gewichten

A

Het kind bekijkt binnen bepaalde tijd een weegschaal met een of meer ontbrekende gewichten en selecteert vervolgens het antwoord waarmee de weegschaal in evenwicht krijgt. Een voorbeeld hiervan is hieronder te zien in de rechterafbeelding.

18
Q

Rekenen

A

Het kind krijgt bepaalde rekenopgaven die het kind uit het hoofd moet oplossen, waarbij het kind mondeling antwoord moet geven.
o Voorbeeld:Erzitten71kinderenineenbus.Bijdeeerstehaltestappenerzeventien uit. Bij de volgende halte stappen er elf uit en bij de laatste halte stappen er 32 uit. Hoeveel kinderen zijn er nog over in de bus.

19
Q

Werkgeheugen (WGL)

A
  • cijferreeksen
  • plaatjesreeksen
  • cijfers en letters nazeggen
20
Q

Cijfersreeksen

A

Er wordt een reeks cijfers mondeling aangeboden en het kind moet deze reeks in dezelfde, omgekeerde en gesorteerde volgorde mondeling herhalen.
o Voorbeeld:4–9–4–6–9–3

21
Q

Plaatjes reeksen

A

Een kind bekijkt gedurende een bepaalde tijd
een stimuluspagina met een reeks plaatjes. Op een volgende pagina moet het kind deze reeks uit meerdere plaatjes in de juiste volgorde aanwijzen. Een voorbeeld hiervan staat op de rechterafbeelding.

22
Q

Cijfers en letters nazeggen

A

Er wordt een reeks cijfers en letters aangeboden. Het kind dient deze cijfers in oplopende volgorde en de letters in alfabetische volgorde te herhalen.
o Voorbeeld:2-P-1-W-9-A-6-Z–4

23
Q

Verwerkingssnelheid index (Vsl)

A

In dit domein wordt de snelheid en de accuraatheid van visuele identificaties en het nemen van beslissingen van een kind gemeten.
- symbool substitutie coderen
- symbool zoeken
- figuur zoeken

24
Q

Symbool substitutie coderen

A

Het kind vult binnen een tijdslimiet symbolen in die
gekoppeld zijn aan eenvoudige geometrische vormen en getallen.

25
Q

Symbool zoeken

A

Het kind moet binnen een bepaald tijdslimiet een doelsymbool zoeken en aangeven of het symbool al dan niet aanwezig is.

26
Q

Figuur zoeken

A

Het kind bekijkt binnen een bepaald tijdslimiet twee pagina’s met geordende vormen en streept de doelobjecten aan.
o Voorbeeld:Hetdoelobjectisdieren.

27
Q

Afname regels

A

Beginregel
Omkeerregel
Afbreekregel

28
Q

Beginregel

A

De start van elke test hangt af van de leeftijd van het kind. De eerste items kan je
overslaan als een kind al wat ouder is, om de tijdsduur zo kort mogelijk te maken. De items zouden namelijk te makkelijk zijn voor de leeftijd van het kind. Een intelligentietest laten afnemen is dus voor iedereen behoorlijk uitdagend. Dit kan zorgen voor stress en twijfels of je het wel goed doet. Je kan als tester dan wel aanmoedigen om zich te blijven inspannen.

29
Q

Omkeerregel

A

Deze regel is er om te bepalen wanneer je instapt, bijvoorbeeld als de eerste twee opgaves niet juist zijn. Als de eerste items niet goed verlopen, dan zal je alsnog gewoon bij het begin starten.

30
Q

Afbreekregel

A

Deze regel is er om te bepalen wanneer je stopt. Bijvoorbeeld na drie opeenvolgende 0-scores. Dit doe je zodat je zo efficiënt en accuraat mogelijk de intelligentie gaat schatten zonder dat je de proefpersoon te veel vermoeid.

31
Q

Tijdswaarneming

A

Bij blokpatronen, symbool substitutie coderen, gewichten, figuur samenstellen, symbool zoeken, figuur zoeken en rekenen maak je gebruik van een tijdslimiet. De overige subtests kennen geen strikte tijdslimiet. Meestal is dit tijdslimiet 30 seconden per item. Als hij/zij het antwoord dan nog niet weet kan je aansporen door te zeggen “weet je het antwoord al?”. Probeer de stopwatch zo onopvallend mogelijk te gebruiken. Je scoort enkel de prestaties die binnen het tijdslimiet zijn geleverd. Je dient namelijk niet abrupt te stoppen als de tijd voorbij is, want dit zorgt voor demotivatie. Bij voorkeur laat je hem/haar even laten doorwerken en sluit je geleidelijk af.

32
Q

Scoreformulier

A

Samenvatting bekijken

33
Q

De score op een intelligentietest is in principe betrouwbaar

A

Het moet dus keer op keer
hetzelfde resultaat opleveren. Alcohol, middelengebruik, medicatie en een acute psychische toestand kan leiden tot mindere resultaten. Het is belangrijk dat je deze omstandigheden zal meenemen in je interpretatie en dus kanttekeningen plaatst. Heeft de score dan dus echt te maken met het maximale kunnen? Neem dit dus altijd mee! Observeren is dus belangrijk.

34
Q

Probeer de cliënt zo goed mogelijk te accomoderen

A

Als de persoon een ochtendpersoon is, dan moet je deze in de ochtend proberen te plannen. Dit zorgt ervoor dat iemand comfortabeler kan zijn.

35
Q

Aandachtspunten

A

 Observeer het contact met het kind, de spanning bij het kind, de werkhouding, de instructieveiligheid, de omgang met tijdsdruk en opdrachten, strategiegebruik, cognitieve en motorische vaardigheden.
 Check de scores goed! Een kleine fout kan grote gevolgen hebben!
 Let op het leereffect na snel hertesten.
 Observeer en registreer onverwachte zaken. Let bijvoorbeeld op het taakgedrag van de
geteste, de motoriek en de persoonlijkheid. Deze observaties kunnen bepaalde hypothesen verder ondersteunen. Je kan deze observaties ook gebruiken om te kijken of er problemen zijn geweest die ervoor hebben gezorgd dat de test onbetrouwbaar of invalide is.
 Soms moet je testing of limits doen om antwoord te krijgen op je hypothesen. Deze testing of limits kan de test beïnvloeden en kan je dus het beste na afloop doen.
 Een intelligentietest laat niet zien welk oplossingsproces de geteste hanteert en ook niet wat het potentieel is om te leren.