Hc 2 Flashcards

1
Q

De diagnostische cyclus bestaat uit 6 stappen;
(PLAATJE)

A
  • aanmelding (anm)
  • klachtanalyse (ka)
  • probleemanalyse (pa)
  • verklaringsanalyse (va)
  • indicatieanalyse (ia)
  • advies (a)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Denkfouten in de diagnostische cyclus

A

groot deel van het werk van een psychodiagnosticus bestaat uit schatten, afwegen en het herzien van kansen. Echter, blijkt dat mensen hier ontzettend slecht in zijn, omdat we geneigd zijn om bepaalde heuristieken en cognitieve vuistregels te volgen. Dit betekent dat we gevoelig zijn voor bepaalde denkfouten. Als je bijvoorbeeld veel ervaring hebt in het werken met mensen met stemmingsstoornissen, dan ga je meer diagnoses stellen voor stemmingsstoornissen. Je kan het dan gaan overdiagnosticeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Bepaalde denkfouten binnen de diagnostische cyclus

A
  • causale attributie (actor-observator)
  • gedragsconfirmatie
  • beschikbaarheid
  • representativiteit
  • verankering
  • confirmatorische teststrategie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

causale attributie (actor-observator)

A

De persoon die handelt (actor) verklaart zijn gedrag meestal aan de hand van de situatie, maar de observator verklaart het handelen van de actor juist vaak vanuit interne factoren.
o Voorbeeld uit de klachtanalyse: Een moeder heeft moeizaam contact met de leerkracht van haar zoon/dochter. Zijzelf verklaart dit aan de hand van de situatie, maar de observator verklaart dit aan de hand van haar persoonlijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Gedragscomfirmatie

A

Het uitlokken van informatie dat jouw eigen denkbeeld bevestigt.
o Voorbeeld uit de probleemanalyse: De diagnosticus knikt elke keer als de cliënt iets zegt wat duidt op een angststoornis, omdat hij/zij de indruk heeft dat de cliënt een
angststoornis heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Beschikbaarheid

A

Hoe vaak je denkt dat iets voorkomt wordt bepaald door hoeveel
voorbeelden je hiervan kan bedenken.
o Voorbeeld uit de verklaringsanalyse: Als je veel werkt met cliënten met een
persoonlijkheidsstoornis, dan zal je een persoonlijkheidsstoornis sneller als de meest
waarschijnlijke verklaring voor een probleem zien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Representativiteit

A

Jouw idee over de kans dat een bepaald verschijnsel optreedt wordt
beïnvloed door de mate waarin dit verschijnsel overeenkomt met het typerende beeld van dit verschijnsel.
o Voorbeeld van de indicatieanalyse: Een diagnosticus adviseert een cliënt een bepaald behandeling, omdat bepaalde cliënten met een vergelijkbare problematiek er ook baat bij hebben gehad.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Verankering

A

Hoe vaak of hoe ernstig een bepaald probleem beoordeel je vanuit jouw eigen ervaringen.
o Voorbeeld vanuit de probleemanalyse: Als een diagnosticus al zijn hele leven met verstandelijk gehandicapte kinderen werkt, dan valt de cognitieve problematiek van andere kinderen in zijn/haar opzicht wel mee.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Confirmatorische teststrategie

A

Je zoekt informatie op dat aansluit bij jouw eigen mening.
o
Voorbeeld vanuit de verklaringsanalyse: Als je denkt dat een cliënt een depressie heeft, dan kan je een vragenlijst geven om dit te meten. Als de cliënt dan hoog scoort en je besluit om geen andere vragenlijsten af te nemen en daarmee andere mogelijke verklaringen voor het probleemgedrag te onderzoeken, dan maak je de confirmatorisch teststrategie denkfout.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Diagnostisch scenario of cyclus?

A

Als je alle stappen van het model van de bruyn één keer hebt doorlopen, dan spreek je van het diagnostische scenario. In de praktijk zal dit niet vaak het geval zijn. Je zal in de praktijk verschillende stappen meerdere keren doorlopen en dit is de reden dat we het een diagnostische cyclus noemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Diagnostiek is een dynamisch en cyclisch proces

A

Je kan heel dynamisch en flexibel tussen de fases op en neer gaan. Het kan ook zo zijn dat je bij de probleemanalyse een bepaald probleem onderkent hebt en je kan dan vanuit een andere fase weer terug naar de probleemanalyse gaat. Je kan ook een ‘binnendoor weggetje’ nemen. Bij deze weggetjes sla je een bepaald deel van het proces over omdat het niet relevent is in die casus. Deze ‘binnendoor weggetjes’ zijn in de cyclus aangegeven met stippellijnen. De cyclus stopt na het advies, want dan ben je het eens met de cliënt. Daarna start dan de therapiecyclus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Klinische cyclus
(PLAATJE)

A

De diagnostische en de therapeutische cyclus vormen samen de klinische cyclus. In de therapeutische cyclus doorloop je de stappen plannen, uitvoeren en beoordelen. Tot slot dien je een evaluatie te doen van de opbrengt van de volledige klinische cyclus. De klinische cyclus staat in onderstaande afbeelding beschreven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Aanmelding

A

De diagnostische cyclus start bij de aanmelding. Het resultaat van de aanmelding is dus de beslissing om de diagnostische cyclus wel of niet te gaan doorlopen met een cliënt. De aanmelding valt strikt genomen niet onder de diagnostische cyclus en eigenlijk zit je dus pas na de aanmelding in de diagnostische cyclus. We moeten ons bij de aanmelding een paar zaken realiseren. Allereerst krijgt de aanmelding op verschillende plaatsen ook verschillende invullingen. Deze aanmelding kan online zijn, maar het kan ook telefonisch contact zijn. Met wie je contact hebt kan ook sterk verschillen. Soms is de aanmelding namelijk een taak van de receptionist in plaats van de psycholoog.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waarom is elke aanmelding verschillend?

A

finance driven vs. quality driven culture.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Finance driven culture

A

In een finance driven culture wordt de tijd goed bijgehouden, want tijd kost geld. Zo heb je per cliënt 45 minuten voor het gesprek en 15 minuten voor de rapportage. Op deze manier sta je als psycholoog de hele dag onder druk. In deze cultuur moet alles zo snel en efficiënt mogelijk. Dit staat haaks op quality driven culture die je eigenlijk zou willen zien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Quality driven culture

A

In deze quality driven culture heb je meer tijd en kan je je dieper op bepaalde onderwerpen richten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Focaal behandelen

A

Ondanks dat we leven in een cultuur die voornamelijk finance driven is, is focaal behandelen nog wel de norm. Je gaat dan een probleem van de cliënt in kaart brengen en behandelt aan de hand van diagnostiek. De andere zaken laat je dan even buiten beschouwing. Je splitst het overkoepelende probleem dus in kleinere behapbare delen en gaat deze stuk voor stuk behandelen. Bij focaal behandelen leg je de focus op het samen (cliënt en therapeut) formuleren van een afgebakende hulpvraag. Hierbij stelt de cliënt de hulpvraag op en zal deze samen met de therapeut gaan bespreken en specificeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Stepped care

A

Verder is er in deze maatschappij sprake van stepped care. Je start jouw traject bij de huisarts en deze zal je doorverwijzen naar een praktijkondersteuner. Als deze je ook niet verder kan helpen zal je uiteindelijk worden doorgestuurd naar een psycholoog. Je wordt dus steeds verder doorgestuurd en de psycholoog zit hierbij wat later in het traject. Tenslotte kan je doorgestuurd worden naar de specialistische GGZ. Als je jouw
traject bij de psycholoog hebt afgerond schaal je daarna ook weer af,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

4 stappen binnen de aanmelding

A
  1. Bepalen van het verloop van het aanmeldingstraject
  2. Vaststellen van de formele posities van de betrokkenen
  3. Beslissen of het aanmeldingstraject voortgezet kan worden
  4. Vervolgtraject bepalen, overdragen aan de betrokkenen en het maken van afspraken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Het bepalen van het verloop van het aanmeldingstraject

A

Je wilt het volgende weten;
1. Wie
2. Wat
3. Wanneer

Je bevraagt in feite dus het aanmeldingstraject. Dit is de gang van zaken zoals die tot de feitelijke aanmelding heeft geleid. Dit aanmeldingstraject betreft ook de betrokkenen en gaat dus over wie de aanmelding in gang heeft gezet, of er al eerdere aanmeldingen zijn geweest, etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q
  1. Wie?
A

 Wie is de verwijzer/aanmelder/opdrachtgever? Wie is de cliënt? Wie is er betrokken?
 Wie ervaart de klachten? Dit hoeft niet altijd de cliënt te zijn. Soms kunnen dit ook de
ouders, het gerecht of de leerkracht zijn. Stel een moeder meldt haar zoon aan voor psychoses na cannabisgebruik. De zoon zelf vindt het misschien wel allemaal prima, omdat de psychoses na zijn cannabisgebruik vanzelf over zijn, maar de moeder maakt zich veel zorgen. In dit geval heeft de moeder het ‘probleem’.
 Wie wil wat in dit traject?
 Wie heeft aangeraden om hulp te zoeken?
 Wie heeft de cliënten op deze diagnosticus gewezen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q
  1. Wat?
A

 Wat is de reden van aanmelding? Wat is de aanleiding tot hulp zoeken?
 Wat is de aard van de problematiek?
 Wat is de hulpverleningsgeschiedenis? Wat heeft qua hulpverlening tot nu toe gewerkt?
 Wat zijn de verwachtingen met betrekking tot het traject? Wat wil de cliënt weten? Deze
vragen zijn bepalend voor het verloop van de therapie. Deze verwachtingen kunnen namelijk hinderend zijn als ze onrealistisch zijn. Het is dan belangrijk om een metagesprek te hebben over hoe het nu gaat en wat de verwachtingen hierbij zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q
  1. Wanneer?
A

 Waarom nu een aanmelding en niet eerder of later? Er is een specifieke gebeurtenis
geweest die ervoor heeft gezorgd dat de cliënt op dat moment naar hulp zoekt. Dus,
wanneer heeft de cliënt besloten om zich aan te melden of werd hij/zij aangemeld?
 Waarom specifiek deze instelling?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Het vaststellen van de formele posities van de betrokkenen

A

De aanmelding gebeurt door één persoon, maar er zijn bijna altijd meerdere personen bij betrokken. Als een cliënt is aangemeld moeten er dan ook een aantal rollen worden toegedeeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welke formele posities zijn er?

A
  • Betrokkene
  • verwijzer
  • aanmelder
  • opdrachtgever
  • cliënt
  • cliëntsysteem
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Betrokkene

A

is iemand die betrokken is in het traject en op de hoogte wordt gesteld van de uitkomst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Verwijzer

A

Persoon die vanuit professionele relatie de cliënt heeft gewezen op het belang van diagnostisch onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Aanmelder

A

Persoon die met de hulpverlener contact heeft opgenomen met verzoek tot onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Opdrachtgever

A

Persoon die de opdracht geeft tot uitvoeren van diagnostisch onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Cliënt

A

Persoon op wie het diagnostisch onderzoek betrekking heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Cliëntsysteem

A

Groep personen op wie het diagnostisch onderzoek betrekking heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wettelijke bepaling rondom de behandeling van kinderen

A

Als een kind 12 is heb je voor de behandeling toestemming nodig van de ouder en dit maakt de ouders de opdrachtgevers. Bij kinderen van 12 tot 16 jaar is er toestemming van ouder en kind nodig. De ouders zijn dus de opdrachtgevers, maar er moet nog wel aan het kind worden gevraagd om mee te werken. Vanaf 16 jaar is toestemming van enkel het kind voldoende en gelden dezelfde regels als bij volwassenen. Hij/zij is dan dus zowel cliënt als opdrachtgever (ook al is hij/zij aangemeld door zijn/haar ouders).

Verder dien je ook aan te geven bij kinderen onder de 16 dat beide ouders mee moeten doen aan het onderzoek, ook als ze gescheiden zijn. Als er sprake is van een voogd, dan dient deze ook mee te werken. Verder is het belangrijk om schriftelijk toestemming te vragen aan de ouders voor het opvragen van informatie bij andere hulpverleners of diagnostici.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Over- en onderrapportage bij aanmelding

A

Een ouder kan een
bepaalde behandeling willen voor zijn/haar kind of juist dingen willen vermijden zoals een
opname. Dan komt er over- en onderrapportage.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Vrijwillige behandeling of gedwongen behandeling

A

Mensen kunnen worden gedwongen tot therapie door bijvoorbeeld justitie, hun baas of hun partner. Dit is belangrijk om te weten omdat dit de motivatie van de
persoon zou kunnen verklaren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Behandeling als hulpverlenerstraject

A

Je spreekt van
een hulpverlenerstraject als de opdrachtgever samenvalt met de cliënt of zijn/haar wettelijke vertegenwoordigers (bijvoorbeeld ouders). De aanmelding is dan op eigen initiatief of met instemming van de cliënt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Behandeling als dienstverlenerstraject

A

Een dienstverleningstraject is door een externe opdrachtgever in werking gezet. Dit is dus door iemand anders dan de cliënt of zijn/haar wettelijke vertegenwoordigers. De cliënt moet in dit geval meewerken aan het onderzoek.

37
Q

Verder gelden er in de aanmelding bepaalde professionele voorwaarden. Je wil namelijk voorkomen dat de cliënt onterechte verwachtingen heeft of dat de relatie tussen jou en de cliënt niet goed start. Er zijn twee vormen van professionele voorwaarden:

A
  • relationele voorwaarden
  • zakelijke voorwaarden
38
Q

Relationele voorwaarden

A

Dit zijn de voorwaarden voor de goede start van de professionele relatie. Denk hierbij aan het bieden van een luisterend oor en het tonen van empathie. Je wil dat de cliënt het gevoel krijgt dat er echt naar hem/haar geluisterd wordt, want dan zal de cliënt eerder bereid zijn om mee te werken en zich dus ook minder defensief opstellen.

39
Q

Zakelijke voorwaarden

A

Zorg dat je de cliënt de juiste informatie geeft en stem deze informatie dan ook af op het jargon van de cliënt. Dit doe je om verwarringen te voorkomen.

40
Q

Beslissen of het aanmeldingstraject voortgezet kan worden

A

Tijdens deze fase van de aanmelding dien je na te gaan of de aanmelding niet in strijd is met wettelijke bepalingen. Bijvoorbeeld bij de behandeling van een adolescent waarbij de ouders wel instemmen met de aanmelding, maar de adolescent zelf niet. Verder ga je na of de betrokkenen bereid zijn om afspraken te maken over hun inbreng. Het kan zo zijn dat ouders bijvoorbeeld zelf niet mee willen doen aan het onderzoek. Tenslotte is het ook belangrijk om te kijken of diagnostisch onderzoek nodig is en of dit door een diagnosticus kan worden uitgevoerd. Soms kom je er bij de aanmelding achter dat een diagnostisch proces helemaal niet nodig is. Dit is het geval als iemand bijvoorbeeld ondersteuningsprocessen nodig heeft na een verlies in de familie bijvoorbeeld. Het kan ook zijn dat je juist meteen iemand moet doorverwijzen na de aanmelding. Als een aanmeldingstraject uiteindelijk niet kan worden voortgezet (om een van bovenstaande redenen), dan dient het contract te worden beëindigd en de reden te worden vermeld.

41
Q

Welke info wil je halen uit een aanmelding?

A

Je bevraagt de aspecten van de therapie tijdens een aanmelding. Echter, is de aanmelding in de praktijk vaak maar 10 minuten en kan je dus niet alles uitvragen. Je doet dit dan later bij een intake zodat het naadloos overgaat in een klachtanalyse. Of je tijdens een aanmelding ook altijd de klachten direct moet bevragen is discutabel. Er is geen absoluut ja of nee. Er zijn dingen bij een aanmelding die je echt moet weten. Zo moet je weten of mensen donkere gedachten en/of gedachten om zichzelf iets aan te doen, intenties, handelingen en plannen hebben. Je wil aan het einde van de aanmelding zeker zijn dat de persoon zich niet in gevaarlijke situaties gaat begeven. Anderzijds wil je de manier waarop je het vraagt ook aanpassen op de therapeutische relatie, zeker als het dingen met schaamte betreft. Je moet dus goed nadenken of je de informatie op dat moment nodig hebt, want het is afhankelijk van de therapeutische relatie.

42
Q

Rapportage

A

Na de aanmelding ga je aan de slag met de rapportage. De rapportage is het vastleggen van de belangrijkste contactdetails. Je vat de relevante informatie, die tijdens de aanmelding is verzameld, samen. Deze informatie wordt weergegeven in een startcontract. Hierin staan ook de verwachtingen van de diagnosticus zodat de cliënt weet wat er zal gaan gebeuren. Houd bij de rapportage en het startcontract wel rekening met de privacywet.

43
Q

Het verslag van de aanmeldfase dient de volgende onderdelen te bevatten:

A

 De positionering van de wettelijke betrokkenen en wie deze betrokkenen zijn.
 De informatie uit het aanmeldtraject.
 De reden van de aanmelding.
 De klachten van de cliënt.
 De verwachtingen van zowel de cliënt als de diagnosticus.
 De bereidheid van de ouders om de rol van cliënt te accepteren.
 De afspraken die zijn gemaakt over het vervolg van het diagnostische traject.
 Wie er wordt geïnformeerd.
 Wie er bij het overleg wordt betrokken.
 Bij wie er externe informatie opgevraagd zou kunnen worden.
 De wijze waarop diagnostische gegevens worden overgedragen.
 Financiële aspecten over de vergoeding vanuit de zorgverzekering.

44
Q

Wie nodig je uit voor een intake?

A

Verder is het belangrijk om bij de aanmelding/intake gericht mensen uit te nodigen. Denk goed na over hoe de dynamiek is. Soms zijn er al voor het intakegesprek gegevens verzameld. Als dit zo is, dan is het belangrijk om deze ook te lezen.

45
Q

Het vervolgtraject bepalen, overdragen aan de betrokkenen en het maken van afspraken.

A

Als je na de aanmelding hebt besloten dat je deze cliënt kan behandelen, dan ga je het vervolgtraject bepalen. Je beschrijft hierbij de concrete stappen. Er zijn twee verschillende vormen van dit vervolgtraject:
1. De procedurele vrijheid
2. De inhoudelijke vrijheid

46
Q

De procedurele vrijheid

A

Er worden bij voorbaat geen stappen bij de diagnostische cyclus uitgesloten. De stappen die worden genomen zullen afhankelijk zijn van de uitkomst van de klachtanalyse. Als er geen procedurele vrijheid is, dan is er van tevoren al besloten welke stappen van de diagnostische cyclus zullen worden doorlopen.

47
Q

De inhoudelijke vrijheid

A

Dit is de mate van beslisvrijheid in wat er onderzocht zal worden. Er is sprake van inhoudelijke vrijheid als de diagnosticus en de cliënt samen beslissen wat er onderzocht zal worden. Er is geen sprake van inhoudelijke vrijheid als één van de twee partijen dit bepaalt.

48
Q

Belang bij startcontact

A

Bij het startcontract is het vooral belangrijk om het niet te zakelijk te maken. Dit kan de cliënt namelijk afschrikken. Je moet in dit startcontract dus geen vaktermen zetten. In sommige gevallen is het verstandig om een voorlopig contract op te stellen waar later nog wijzingen in aan kunnen worden gebracht.

49
Q

Gezindheid hulpverlener

A

Als we aan gespreksvoering doen, zijn er een aantal dingen waar we over na moeten denken:
 Hoe willen we met de ander omgaan?
 Welke methode van werken kiezen we?
 In welke situatie bevinden de cliënt en de hulpverlener zich ten opzichte van elkaar?

Hoe je over deze dingen denkt wordt bepaald door jouw opvattingen en overtuigingen over hoe je met mensen om hoort te gaan. Dit uitgangpunt duiden we aan met het begrip gezindheid.

50
Q

Gezindheid van naasten

A

Veel mensen bagatelliseren dagelijkse problemen van anderen in hun eigen belang. Stel een studiegenoot wil graag praten over of de studie wel bij hem/haar past vanwege zijn/haar lage cijfers, dan ben je als mens sneller geneigd om te zeggen dat het in het begin van een studie altijd zo is als je er zelf ook slecht voorstaat.

In de Westerse cultuur dient men beslissingen te nemen op basis van zijn/haar eigen motieven en hebben anderen hier niks over te zeggen. Dit maakt het voor naasten lastig om er met deze persoon over te praten, maar voor de persoon zelf is het ook lastig om er met naasten over te praten omdat hij/zij rekening blijft houden met zijn naasten.

51
Q

Er zijn twee modellen van hulpverlening die we zullen gaan bekijken. Hierbij staan de volgende drie vragen centraal:

A
  1. Hoe wil de hulpverlener dat mensen leven en welk doel wil hij/zij met hen bereiken?
  2. Hoe wil de hulpverlener dit doel gaan bereiken?
  3. Wat zijn de belangen bij de hulpverlener en de cliënt die op het spel staan?
52
Q

2 modellen hulpverlening

A
  • diagnose-recept model
  • samenwerkingsmodel
53
Q

Diagnose-recept model

A

In dit model stelt de psycholoog vragen waar de cliënt meestal kort antwoord op geeft. Er is in dit model weinig ruimte voor input vanuit de cliënt zelf. De psycholoog heeft een eigen visie over het probleem van de cliënt. Deze visie is gebaseerd op de antwoorden die de cliënt gaf op de vragen die zijn gesteld. De psycholoog vergeleek deze antwoorden met die van andere cliënten en zal dan een behandeling aanbieden die hij/zij ook heeft aangeboden aan soortgelijke gevallen. Na het stellen van een diagnose door de psycholoog komt dus het recept voor de oplossing tot stand. Echter, is de kans groot dat deze oplossing niet aan zal sluiten bij de voorkeuren van de cliënt aangezien deze geen input heeft kunnen geven. Verder is het belang van de psycholoog om goed deskundig advies te geven en de situatie tijdens het gesprek onder controle te houden. Door enkel vragen te stellen en de cliënt geen input te laten doen, heeft de psycholoog de situatie goed onder controle. Verder kan de cliënt niet beginnen over problematiek waar de psycholoog geen raad mee weet.

54
Q

Samenwerkingsmodel

A

In dit model zullen de psycholoog en cliënt samen in gesprek gaan. In dit gesprek zal voornamelijk de cliënt aan het woord zijn en zal de psycholoog dit verhaal af en toe kort samenvatten. Door deze korte samenvatting behoudt de cliënt het overzicht en heeft hij/zij niet het idee dat de problematiek belachelijk of eenvoudig op te lossen is. Het doel van de psycholoog is dat de cliënt zelf na gaat denken over het probleem en dat de cliënt niet als object wordt weggezet. Dit model is belangelozer dan het diagnose-receptmodel, omdat de psycholoog zich wil verplaatsen in de belevingswereld van de cliënt. Door deze verplaatsing zal een sterke identificatie ontstaan met de cliënt.

55
Q

Klachtenanalyse

A

De klachtanalyse is de tweede fase van de diagnostische cyclus en hier doen we aan een belevingsonderzoek. Een klacht is een subjectieve gedachte, gevoel, gedrag, of gebeurtenis die door een cliënt als storend, problematisch, ongewenst, of belemmerend worden beleefd. We kijken bij het onderzoeken van deze klachten dan ook naar het verhaal en de beleving van de cliënt. Als therapeut voeg je tijdens de klachtanalyse weinig toe, maar zal je voornamelijk actief luisteren. Let er wel op dat wat voor de ene een klacht is, dat niet noodzakelijk ook voor de ander is.

56
Q

Klachten zijn subjectief, maar onmisbaar;

A

 Zo laat het zien dat een cliënt ook een persoon is en geen onderzoeksobject.
 Het luisteren en begrip tonen voor de situatie van de cliënt bevordert de
samenwerkingsrelatie wat er weer toe leidt dat de cliënt gemotiveerder is en meer
informatie wil delen.
 Klachten leiden naar de hulpvragen van de cliënt.

57
Q

3 fases van de klachtanalyse

A
  1. De start
  2. Het gesprek
  3. De afronding
58
Q
  1. De start
A

In deze fase van de klachtanalyse zal de diagnosticus het doel van het gesprek uitleggen, de afspraken die gemaakt zijn tijdens de aanmelding doornemen en uitleggen wat de klachtanalyse inhoudt.

59
Q
  1. Het gesprek
A

Tijdens het gesprek zijn er vier gesprekstaken, maar dit zijn geen strikte stappen. Er is geen opbouw bij het gesprek in de klachtanalyse;
1. Formuleren van de klachten en de hulpvragen
2. Controleren van de betekenis
3. Controleren van de volledigheid
4. Controleren van de interne consistentie

Bovenstaande taken hangen nauw met elkaar samen en staan dus ook niet in een strikte volgorde! De verschillende taken zullen tijdens het gesprek door elkaar heen voorkomen.

Tijdens het gesprek in de klachtanalyse wil je dus de klachten verhelderen en kijken wat de hulpvraag van de cliënt is. De klachten worden letterlijk overgenomen en tijdens de probleemanalyse geïnterpreteerd. De hulpvragen worden geformuleerd na de uitvraging van de klachten. Klachten en hulpvragen moet expliciet en specifiek zijn en ze moeten zich feitelijk voordoen en dus niet ingebeeld zijn.

60
Q

Gespreksvaardigheden binnen het gesprek

A

Tijdens deze klachtanalyse pas je jouw gespreksvaardigheden toe. Je zet het verhaal van de cliënt centraal door hem/haar in zijn eigen taal, beleving, overtuiging en onvolledigheid te laten. Je gaat dan dus kijken hoe de cliënt het beleeft en je zal hem/haar niet verbeteren. Als een cliënt dan bijvoorbeeld zegt dat hij/zij depressief is, dan houd je dit aan tijdens de klachtanalyse. Omdat de klachtanalyse subjectief is moet je een belangrijke basishouding hebben en het dus niet te snel willen begrijpen. Je moet dan ook goed doorvragen met wat de cliënt precies bedoeld. Maak het op deze manier concreet. Stel vragen als ‘Hoe zit dat bij jou?’ of ‘Wat bedoel je hier precies mee?’. Tijdens deze fase van de diagnostische cyclus stel je dan ook vooral wat en hoe vragen. Vraag voldoende door en probeer het verhaal van de cliënt zo goed mogelijk te visualiseren. Wees dan ook niet tevreden met abstracte/vage uitspraken en jouw eigen invullingen, maar stel vragen als ‘Kan je een voorbeeld geven van een situatie waarin …’ of ‘Hoe bedoel je dat als je zegt dat ..’. Stel dus voldoende vragen, maar maak er geen vragenvuur of kruisverhoor van. Zorg er dan ook voor dat je één vraag tegelijkertijd stelt, je het tempo niet te hoog legt (laat stiltes vallen), je open vragen stelt of je parafraseert. Uiteindelijk moet het namelijk het verhaal van de cliënt zijn.

61
Q

Maak wel onderscheid tussen de feiten zijn en wat iemands eigen interpretaties zijn.

A

Je wil een verschil maken tussen wat de cliënt denkt en echt meemaakt. Dit doe je door de feiten en de emotionele ervaring met betrekking tot die feiten van elkaar los te koppelen. Je moet dan ook niet meegaan in de interpretaties van de cliënt en dit kan met behulp van een G-schema. Je herformuleert dan de klachten in de vorm van een G-schema om dingen heel concreet te maken. Een voorbeeld van een G-schema is in onderstaande afbeelding te zien. Als psycholoog ben je als het ware de maker van een film en je wil goed begrijpen wat er speelt om nadien zo goed mogelijk advies te geven.

62
Q

G-schema

A
  1. Gebeurtenis (wat is er gebeurd?)
  2. Gedachte (wat dacht je?)
  3. Gevoel (wat voelde je?)
  4. Gedrag (wat deed je?)
  5. Gevolg (wat gebeurde er toen?)
63
Q

Bij een intake zijn er een aantal dingen handig om na te vragen;

A
  1. De globale ontwikkelingsgeschiedenis
  2. Copingsmechanismen
  3. Sociale steun
64
Q

Globale ontwikkelingsgeschiedenis

A

Bij een intake vraag je naar de jeugd, school, sociale relaties, intieme relaties, significante gebeurtenissen en transitiemomenten. Hoe heeft iets zich gemanifesteerd over de tijd heen? Is er een relatie tussen de verslaving en de klachten bijvoorbeeld?

65
Q

Copingsmechanismen

A

zijn ook goed om naar te kijken. Mensen zitten vaak vast door de manier waarop ze met bepaalde klachten omgaan. Op bepaalde momenten hebben mensen tegenslagen en hier gaat iedereen anders mee om. Jouw veerkracht kan bepalen hoe je met bepaalde situaties omgaat. Zal jij vermijden, het actief aanpakken, middelenmisbruik of afleiding zoeken?

66
Q

Sociale steun

A

Wie is er beschikbaar? Zijn er mensen weggevallen? Komen er mensen bij?

67
Q

De afronding
(Hoe eindigt de klachtenanalyse?)

A

Tijdens de klachtanalyse vraag je het subjectieve uit, maar uiteindelijk wil je de hulpvraag concreet hebben. Wat wil de cliënt? Dit hoeft niet hetzelfde te zijn als de vraag van de verwijzer. Een goede hulpvraag is verwoord in de woorden van de cliënt. Het is iemand die een vraag zelf formuleert en staat dus altijd in de ‘ik’-vorm. Je doel van de klachtanalyse is dus om hulpvragen te formuleren. De uitkomst van de klachtanalyse is een verhelderende diagnose. Een verhelderende diagnose is een ordening van de klachten en hulpvragen van de cliënt die de problematiek van de cliënt dekt.

Om een goede klachtanalyse te doen kan je de klachten en hulpvragen ordenen naar belangrijkheid. Dit doe je door de geordende klachten en gerelateerde hulpvragen schriftelijk vast te leggen. Dit draagt bij aan de transparantie en heldere verwachtingsmanagement. De cliënt wordt uitgenodigd om na te denken over de hulpvragen en te controleren of deze juist zijn. Geef hierbij wel aan dat je bezig bent met een cyclisch proces en dat het dus kan zijn dat meerdere dingen pas later te binnen schieten bij een cliënt. De schriftelijke goedgekeurde hulpvragen van de cliënt vormen het eindpunt van de klachtanalyse en het beginpunt van het diagnostisch scenario.

68
Q

Gebruik van tijds-as

A

Een manier om klachten te ordenen is door het maken van een tijds-as. Er zijn psychologen die deze tijds-as niet gebruiken, maar het kan wel handig zijn om bepaalde gebeurtenissen te plaatsen in de tijd. Zeker als je geen ordening meer hebt door de tijd heen, dan kan je de situatie op deze manier behapbaarder maken. Je maakt dan een levenslijn op een tijds-as en brengt chronologie aan. Dit is dan een soort autobiografisch verhaal in een schema. Voor de ene cliënt is dit handig en voor de andere niet. Na een intake kan je ook vragen aan de cliënt om het zelf allemaal op een tijdlijn te zetten.

69
Q

Gebruik van vragenlijsten

A

Voor of na een intake kan je ook vragenlijsten aan de cliënt meegeven om nog meer informatie te weten te komen. Je moet deze vragenlijsten wel afstemmen op de cognitieve capaciteiten van de cliënt. Deze vragenlijsten vragen namelijk wel wat doorzettingsvermogen. Je dient dus af te stemmen of de cliënt het gaat kunnen in een bepaalde situatie en of de cliënt er ook iets aan heeft. Je wil niet dat de cliënt een faalerving heeft omdat hij/zij het moeilijk vindt of saai vindt. Je moet wel uiteindelijk laten zien dat je iets met deze vragenlijsten doet.

70
Q

Er zijn een aantal denkfouten tijdens een klachtenanalyse die je graag wil vermijden (deze zijn al eerder in dit college besproken):

A
  • confirmatiebias
  • verankering
  • klacht interpreteren
  • denken in termen van oplossingen
71
Q

Diagnostisch scenario

A

Na de klachtenanalyse heb je zicht op wat er speelt. Zo weet je wat de klachten zijn en ben je in staat om een vervolgtraject uit te gaan stippelen. Tussen de klachtanalyse en het uitvoeren van het onderzoekstraject ga je het onderzoeksplan opstellen. Dit doe je aan de hand van de hulpvragen van de cliënt, zodat het traject goed aansluit bij de noden van de cliënt.

72
Q

Opstellen onderzoeksplan=

A

Diagnostisch scenario

73
Q

Onderzoekplan

A

Het onderzoeksplan is een geordende reeks van typen onderzoek die aansluiten bij de hulpvragen van de cliënt. Je gaat bij het opstellen van het onderzoeksplan bepalen welke elementen uit de diagnostische cyclus je gaat doorlopen. Je doorloopt namelijk niet bij iedereen alle onderdelen van de cyclus, maar kijkt naar de noden van de cliënt. De hulpvraag van de cliënt bestaat uit deelvragen en deze ga je onderverdelen in welke soorten vragen dit zijn en daarna analyseren. Uiteindelijk ga je hierop bepaalde onderzoekstypen doen. Er is een bepaalde werkwijze die moet worden doorlopen bij het opstellen van het onderzoeksplan.

74
Q

Werkwijze bij het opstellen van een onderzoeksplan

A
  1. Deelhulpvragen analyseren en omzetten naar een diagnostische (deel)hulpvraag
  2. De deelhulpvragen ga je karakteriseren aan de hand van de soort vragen
  3. Onderzoekstypen ordenen in scenario
75
Q

Deelhulpvragen analyseren en omzetten naar een diagnostische (deel)hulpvraag

A

Een voorbeeld van een deelhulpvraag kan zijn “Waarom heeft mijn kind geen vriendjes en kan de school hier iets aan doen?”. In deze hulpvraag zie je twee componenten, namelijk
1. Waarom heeft het kind geen vriendjes?
2. Wat kan eraan gedaan worden?
Deze deelvragen zijn helder, maar als hulpverlener maak je nog een extra stap. Als hulpverlener stel je jezelf ook de vraag “heeft het kind geen vriendjes?”. De klachtanalyse focust zich op de beleving van de cliënt, maar je moet het uiteindelijk wel objectief maken. Als een cliënt komt met ‘waarom’ vragen, zoals ‘waarom heeft mijn kind geen vriendjes?’ moet je eerst nagaan wat er aan de hand is. Misschien heeft het kind wel vriendjes, maar ligt het probleem bij de ouder. Je moet de klachten dus verder gaan uitzoeken. Door de deelhulpvraag ‘heeft het kind geen vriendjes?’ vast te stellen kan je uiteindelijk ook het probleem vaststellen.

Tijdens deze stap wil je dus de diagnostische hulpvragen controleren op deelhulpvragen. Je wil dat een hulpvraag niet verder kan worden opgesplitst en dus slechts één onderwerp bevat. Ook wil je de diagnostische hulpvragen verkort opschrijven.
Een hulpvraag en een diagnostische hulpvraag zijn iets anders. Een hulpvraag is een vraag voor de soort hulp die de cliënt of de omgeving nodig heeft. Een diagnostische hulpvraag sluit direct aan bij diagnostisch onderzoek. Diagnostisch onderzoek kan een passend antwoord geven op de diagnostische hulpvraag. Soms is de hulpvraag al meteen een diagnostische hulpvraag, maar dit is niet altijd het geval.

76
Q

Hulpvraag

A

een vraag voor de soort hulp die de cliënt of de omgeving nodig heeft.

77
Q

Diagnostische hulpvraag

A

Een diagnostische hulpvraag sluit direct aan bij diagnostisch onderzoek. Diagnostisch onderzoek kan een passend antwoord geven op de diagnostische hulpvraag. Soms is de hulpvraag al meteen een diagnostische hulpvraag, maar dit is niet altijd het geval.

78
Q

Delehulpvragen karakteriseren aan de hand van soorten vragen

A

Soorten vragen:
- onderkennende vragen (odk)
- verklarende vragen (vkr)
- indicerende vragen (idc)
- verhelderende vragen (vhd)

79
Q

Onderkennende vragen (odk)

A

Vragen over ‘wat is er met mij aan de hand?’ zijn onderkennende vragen. Deze onderkennende vragen gaan dus over wat er speelt en wat het probleem is. Voorbeelden van onderkennende vragen zijn:
 Heb ik een depressie, dus heb ik een probleem?
 Hoe ernstig zijn mijn concentratieproblemen?
 Wat is mijn probleem en hoe erg is mijn problematiek?
 Heeft mijn kind geen vriendjes?
 Heeft mijn kind ADHD? Heb ik een angstprobleem?

Onderkennende vragen zijn gelinkt aan onderkennend onderzoek (ODK).

80
Q

Verklarende vragen (vkr)

A

Met een verklarende vraag probeert de cliënt antwoord te krijgen op de vraag ‘Waarom is dit met mij aan de hand?’. Je zoekt dan verklarende factoren en dit komt overeen met de verklarende analyse in de diagnostische cyclus. Het gaat hierbij om in standhoudende of uitlokkende factoren.
Voorbeelden van verklarende vragen zijn:
 Waarom kan ik me niet concentreren als ik een boek lees?
 Waarom kan ik geen vaste relatie onderhouden?
 Waarom heeft mijn kind geen vriendjes?
 Hoe komt het dat ik me zo slecht voel?

Verklarende vragen zijn gelinkt aan verklarend onderzoek (VKR).

81
Q

Indicerende vragen (idc)

A

Met een indicerende vraag probeert de cliënt antwoord te krijgen op de vraag ‘Hoe kan ik het beste geholpen worden?’. Er wordt dan dus gekeken naar welke behandeling er het beste past bij wat de cliënt heeft.
Voorbeelden van indicerende vragen zijn:
 Kom ik in aanmerking voor cognitieve gedragstherapie?
 Is mijn kind in staat de basisschool te volgen?
 Op welke manier kan ik mijn agressie beter onder controle krijgen?
Indicerende vragen zijn gelinkt aan indicerend onderzoek (IDC).

82
Q

Verhelderende vragen (vhd)

A

Er is ook nog een vierde type vraag, namelijk verhelderende vragen. Dit is een vraag als ‘Hoe kan ik het beste verwoorden wat er met mij aan de hand is?’ De uitkomst van een klachtanalyse is een concreet beeld van wat er aan de hand is met de hulpvrager. Dit concrete beeld kan je vormen door middel van verhelderende vragen. Als iemand zegt dat hij/zij depressief is, dan moet hij/zij specificeren wat hij/zij ermee bedoelt. Bij verhelderende vragen help je dus om te formuleren wat de precieze klacht is. Bij een verhelderende vraag probeer je zo goed mogelijk te formuleren en dit is dus niet hetzelfde als een verklarende vraag. Verhelderende vragen zijn een uitspraak over welke hulpvragen gekoppeld zijn aan de klachtervaringen van de cliënt. Bijvoorbeeld ‘Hoe kan ik de problemen verwoorden die ik in de opvoeding van mijn zoon ervaar?’

83
Q

onderszoekstypen (verhelderend, onderkennend, verklarend en
indicerend) ordenen in het scenario

A

Het scenario is afhankelijk van het aantal overgangen dat je binnen het diagnostische scenario maakt. Er zijn verschillende scenario’s:
 0-scenario: VHD
 1-scenario: bijvoorbeeld VHD  IDC
 2-scenario: bijvoorbeeld VHD  VKR  IDC
 3-scenario: bijvoorbeeld VHD  ODK  VKR  IDC
Zoals je hierboven ziet maak je bij een 0-scenario 0 stappen, bij een 1-scenario maak je 1 overgang, etc. De verhelderende vraag maakt steeds deel uit van een diagnostisch gesprek. Deze verhelderende vraag gaat namelijk over hoe je de klachten het beste kan verwoorden en hoe je de hulpvraag die hierbij hoort het beste formuleert. Soms hoef je geen verder diagnostisch gesprek te voeren omdat je bijvoorbeeld iemand moet doorsturen.

84
Q

0-scenario

A

Als het diagnostische gesprek stopt na de verhelderende vragen, dan heb je te maken met een 0-scenario.

85
Q

1 scenario

A

In de meeste gevallen zal je niet stoppen bij het 0-scenario, maar zal je één of meerdere tussenstappen zetten. Na een verhelderende fase wil je bijvoorbeeld een probleem gaan onderkennen. ‘Zijn de intelligentieproblemen van dien aard dat ze kunnen interfereren met prestaties op school?’

86
Q

2 scenario

A

Bij scenario 2 kan het zijn dat je een probleem hebt dat je moet toetsen en dat je gaat kijken wat dit probleem in stand houdt. Je hebt dan dus een onderkennend en een verklarend onderzoekstype. Het kan ook zo zijn dat je een indicatie stelt en gaat kijken welke opties het beste bij zijn/haar situatie passen om een goed advies te geven. Er is dan sprake van een 2-scenario met een onderkennend en indicerend onderzoekstype.

87
Q

3-scenario

A

Een voorbeeld van een 3-scenario zijn de volgende vier deelvragen:
o Heeft de cliënt een antisociale persoonlijkheidsstoornis? (ODK) o Vertoont de cliënt agressief gedrag? (ODK)
o Waarom vertoont de cliënt agressief gedrag? (VKR)
o Kan een anger-management training hulp bieden om agressie te doen afnemen bij deze cliënt? (IDC)

88
Q

Casus ali

A

Ali, 28 jaar, man, is een vrijgezel en is doorverwezen via een behandelaar in de verslavingskliniek. Ali heeft last van depressieve gevoelens, een gevoel van leegte, angstige gevoelens, is bezorgd over de toekomst en stelt zich afhankelijk op ten opzichte van behandelaar.
De hulpvragen van Ali luiden als volgt:
 “Ik wil dat u uitzoekt waarom ik me zo gevoelloos voel terwijl ik weer clean ben”
 “Ik wil weer meer plezier krijgen in mijn leven en niet zo somber zijn”

Welk diagnostisch scenario past bij deze casus?

Antwoord: Dit is een scenario 3. Allereerst wil Ali weten waarom hij zich zo voelt. Hij wil dus weten waarom dit met hem aan de hand is en dit is een verklarende vraag. Om te weten waarom hij zich zo voelt, zal je eerst moeten nagaan wat precies aan de hand is. Zo moet je kijken of er sprake is van een depressieve stoornis. De eerste vraag is dus een 2-scenario, want je stelt verhelderende vragen, kijkt wat er met hem aan de hand is en vervolgend ga je uitzoeken waarom dit zo is. Je gaat dus van een verhelderende vraag, naar een onderkennende vraag, naar een verklarende vraag. VHD  ODK  VKR.

Verder wil Ali zin en plezier krijgen en zich niet meer zo somber voelen. Hij wil dus weten wat hij moet doen en dat is dus een indicerende vraag. Dit zorgt ervoor dat je uiteindelijk naar een indicerende vraag zal gaan en je uitkomt op een 3-scenario, namelijk VHD  ODK  VKR  IDC.

89
Q

Waarom is het opstellen van een onderzoeksplan zo belangrijk?

A
  1. Je kan op deze manier de cliënt informeren. Dit zorgt ervoor dat er verantwoordelijkheid en verwachtingsmanagement is.
  2. Je brengt een onderzoekskader aan om de objectiviteit te waarborgen. Je verduidelijkt dus de relatie tussen de hulpvragen en het onderzoekskader.
  3. Je zorgt ervoor dat je de volledigheid kan waarborgen. Je zet de diagnostische hulpvragen stuk voor stuk om in vraagstellingen en voorkomt daarmee dat er hulpvragen over het hoofd worden gezien.