Gastcollege Wieneke Peninga Flashcards

1
Q

Wat is observatie?

A

Observeren is kijken. Er is een verschil tussen observeren en kijken naar mensen. Bij observeren kijk je veel systematischer. Je kijkt gerichter en observeren is dus het systematisch kijken naar gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarom observeren we?

A

Observatie is een manier om informatie te verzamelen over iemand in zijn/haar natuurlijk situatie. Je kan informatie verzamelen over wat het gedrag is in de natuurlijke situatie en wat dit gedrag betekent. Op die manier kan je non-verbale en verbale informatie te verzamelen. Je zet observatie in als je meer betekenis wil krijgen in het gedrag van iemand of als je meer zicht wil krijgen op het probleem. Stel ouders zeggen dat hun baby altijd aan het huilen is, dan kan je observatie gebruiken om te bekijken of de baby wel echt 24 uur per dag huilt. Door deze observatie kan je zien wanneer de baby wel huilt en wanneer deze niet huilt. Je kan deze observatie zelf uitvoeren, maar je kan dit ook de cliënt laten doen. Het bijhouden kan de cliënt zelf ook al wat meer het gevoel geven dat het hen minder overkomt en meer handvatten geven om de situatie op te lossen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Observatie in de klachtenanalyse

A

Het verhaal van de cliënt staat centraal in de klachtanalyse en je wil vooral zicht krijgen op hoe de cliënt de klachten beleeft. Je bent vooral aan het vragen hoe het bij de cliënt zit. Daarin probeer je naast de beleving ook een beeld te krijgen over hoe vaak de klacht voorkomt en hoe het dan gaat. Tijdens deze klachtanalyse kan je observatie op de volgende manieren inzetten:

 Hoe presenteert de cliënt zijn klachten? In dat gesprek luister je hoe diegene iets verteld, want als iemand emotioneel verteld dan zegt dit wat anders dan wanneer diegene op een rationele manier verteld.
 Hoe maakt de cliënt contact met jou als behandelaar?
 Als de cliënt samen met anderen is gekomen (partner, ouders, betrokken hulpverleners): hoe
is interactie tussen hen? Als er andere mensen mee zijn kan je ook zien hoe de interactie is
tussen hen.
 Wanneer en hoe vaak heeft de cliënt klachten? Wat zijn uitzonderingen?

Deze informatie neem je allemaal mee in je achterhoofd als je mogelijke hypothesen gaat vormen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Observatie in de probleemanalyse

A

Tijdens de probleemanalyse wil je van het beeld van de cliënt naar het beeld van een behandelaar. Je wil veel meer verduidelijken door onderkennende onderzoeksvragen te stellen. Voorbeelden van onderkennende vragen zijn hoe vaak het voorkomt, hoe ernstig is, hoelang duurt het, etc. Dit vraag je na als de ergste emotie is gezakt. Observeren komt in de probleemanalyse voor bij het inventariseren van de klachten, zoals de duur intensiteit, frequentie en ernst. Verder gebruik je het ook om gedrag te beschrijven, ordenen, benoemen en de ernst te bepalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Observatie in de verklaringsanalyse

A

In de verklaringsanalyse toets je de mogelijke diagnostische deelverklaringen. Je gaat een mogelijke deelverklaring observeren en op die manier onderzoeken. Bij de deelverklaring ‘Wordt het negatieve zelfbeeld van Iris in stand gehouden door negatieve feedback van de leerkracht?’, kan je observatie gebruiken als onderzoeksmiddel. Je observeert dan de interactie tussen Iris en de leerkracht in de klas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Vormen van observatie

A
  • wat?
  • wie?
  • situatie?
  • hoe?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat?

A

Als je observatie inzet moet je goed kijken hoe je dit gaat doen. Hierbij moet je goed nadenken wat je wil bereiken met die observatie. Denk aan het gedrag gillen. Je moet hierbij goed gaan nadenken wat je precies wil observeren. Wees hierbij specifiek genoeg. Gillen kan namelijk hard zijn, maar het kan
ook een klein gilletje zijn of een gil van geluk. Verder moeten we goed kijken welke informatie we willen verzamelen. Wil je weten hoe vaak het gillen voorkomt, wil je weten in welke situatie het gillen voorkomt of wil je weten of er een relatie is tussen de duur van het gillen en de manier waarop haar begeleider reageert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wie?

A

Het is ook belangrijk om te bepalen wie er gaat observeren. Ga je als behandelaar de klas in, vraag je het een derde te doen zoals een leerkracht of ouder, of vraag je het de cliënt zelf?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Situatie

A

Denk ook na over de situatie waarin je gaat observeren. Waar ga je observeren? In welke situatie ga je observeren? Maakt het uit waarin je degene observeert? Ga je naar een klas? Ga je naar de thuissituatie? Is er binnen de klas dan ook een specifieke situatie? Dus is er een specifieke of vrije situatie? Verder de vraag of je een natuurlijke of meer ingerichte situatie wil? Ga je de klas in en gewoon kijken of wil je de situatie al wat meer arrangeren? Een voorbeeld van een ingerichte situatie is een kindonderzoek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe?

A

Hoe ga je observeren? Ga je direct observeren (de klas in) of indirect (videobeelden)? Kijk je naar een lange situatie of stukjes ervan? Ga je de hele dag kijken of kijk je enkel naar de pauze? Als je de keuze maakt om stukjes te zien, ga je dan voor time sampling of event sampling? Komt het gedrag elke eerste 10 minuten van het uur voor (time sampling) of ga je enkel kijken in de pauze (event sampling)?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Verschillende schema’s bij observatie

A
  • abc schema
  • zelf schema maken met specifiek, concreet en omgeschreven doelgedrag
  • gggg- schema
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Abc schema

A
  • antecedents (wat ging er vooraf aan het gedrag)
  • behavior (wat was het gedrag?)
  • consequences (wat kwam er na het gedrag?)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Gggg schema

A

Gebeurtenis
Gedachte
Gevoel
Gevolg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Je wil een zo betrouwbare observatie neerzetten. Je wil dat het niet uitmaakt wie de observatie doet en dat er dus altijd hetzelfde uit zou komen. Helaas zijn er een aantal bedreigingen voor de betrouwbaarheid van de observatie:

A
  1. Observer bias
  2. Te observeren gedrag onvoldoende concreet en meetbaar beschreven
  3. Te veel codes/overzicht tijdens coderen kwijt
  4. Vermoeidheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Observer bias

A

Je zal rekening moeten houden met jouw bril als observator en dat je van invloed bent op wat je ziet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Te veel codes/overzicht kwijt tijdens coderen

A

Je kan niet 15 verschillende dingen bijhouden
tijdens het observeren en te veel codes kan dus ervoor zorgen dat je het overzicht kwijtraakt
en de betrouwbaarheid van de observatie minder wordt.

17
Q

Vermoeidheid

A

Observeren kost energie. Je moet continue focus houden op datgeen wat je wil observeren, maar wees eerlijk in wat je kan.