HC 1 Flashcards

1
Q

Empirisch wetenschappelijke diagnostiek

A

Als een diagnosticus zijn uitspraak baseert op theorieën die zijn getoetst, beoefent hij/zij empirisch-wetenschappelijke diagnostiek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wetenschappelijke diagnostiek

A

Zodra we wetenschappelijke-empirische kennis toevoegen aan het analyseren van het menselijke gedrag wordt het wetenschappelijke diagnostiek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is diagnostiek?

A

e diagnostiek is niet enkel het geven van labels. Het labelen is een onderdeel van de diagnostiek die je helpt om dingen beter te begrijpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Als hulpverlener zijn er twee belangrijke dingen die je moet kunnen. Er zijn dus twee competentiegebieden:

A
  1. Het handelen als psychodiagnosticus
  2. Communicatie en professionaliteit in het aangaan van een hulpverleningsrelatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q
  1. Het handelen als psychodiagnosticus
A

Op een systematisch onderbouwde manier een diagnostische oordeels- en besluitvorming kunnen doen. Dit houdt in dat je kennis hebt over je vakgebied en diagnoses kan/mag stellen. Een diagnosticus kan wetenschappelijker worden door bijvoorbeeld resultaten uit te wisselen met collega’s of onderzoek te doen naar de waarde van theorieën voor de problemen waar ze over gaan en te kijken naar de impact van de behandelingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q
  1. Communicatie en professionaliteit in het aangaan van een hulpverleningsrelatie:
A

Je moet ervoor zorgen dat je een goede werkrelatie creëert, dat je professioneel kan zijn en dat je een passende attitude ontwikkelt. Het gaat dus over jouw houding als hulpverlener en de werkrelatie met de cliënt. Dit houdt in dat je dus de vaardigheden hebt om een relatie op te bouwen met je cliënt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Carl roger

A

Cliëntgerichte benadering met als basisprincipe zelfactualisering. Dit is de basisbron voor een goede werkrelatie met de cliënt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Om de benadering van carl rogers te hanteren, zijn er bepaalde condities nodig

A
  • vorm een goede en veilige omgeving
  • hoe stel je je op naar je cliënt?
  • basisattitude is belangrijk voor gelijkwaardige relatie
  • men heeft niet altijd zin in advies
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Het vormen van een goede en veilige omgeving

A

De therapeutische relatie schept de condities die het mogelijk maken dat een cliënt sterkten, moeilijkheden en oplossingen kan exploreren. Het is als hulpverlener dus vooral belangrijk om een goede en veilige omgeving te vormen. Als je in therapie deze condities hebt gecreëerd, dan kan de cliënt zelf zijn/haar moeilijkheden gaan ontdekken/exploreren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe stel je je op naar je cliënt?

A

Hoe je je opstelt naar cliënten speelt een grote rol. Als hulpverlener ben je iemand die faciliteert zodat de cliënt in staat is om zichzelf te helpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Een basisattitude is belangrijk voor gelijkwaardige relatie

A

Een basisattitude is belangrijk, omdat je dan een gelijkwaardige relatie hebt met de cliënt en dit zorgt voor vertrouwen. In deze gelijkwaardige relatie stuurt de therapeut, maar neemt hij/zij verder geen leidende rol op zich. Dit is belangrijk omdat de cliënt dan eigenaar wordt van het proces en de cliënt dit proces dus zelf doormaakt in plaats van dat het aangepraat wordt. Het zelf doormaken van het proces is namelijk motiverender. Verder kan het ervoor zorgen dat je jouw processen eigen maakt zodat ze overbodig worden en het probleem kan worden opgelost. Deze problemen kunnen dan in het vervolg zonder professionele hulp worden opgelost.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Men heeft niet altijd zin in advies

A

Als mensen hulp zoeken hebben ze vaak zelf al iets geprobeerd, advies gehad van vrienden, etc. Als je dan als therapeut ook een adviserende rol hebt, dan is de kans groot dat het advies al een keer gegeven is en dat het de complexiteit van het probleem niet dekt. Als de oplossing zo snel gegeven kan worden, dan had hij/zij het waarschijnlijk zelf al wel opgelost. Dit zorgt voor de valkuil ‘ik moet iets doen syndroom’. Je kan onder de indruk zijn van de ernst van de problemen van de cliënt en dan voel je de neiging om zelf advies te geven, maar dat moet je onderdrukken. Je kan beter dingen grondig gaan exploreren en daar ordening in aan te brengen. De exploratie en relatie is dus belangrijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

‘Ik moet iets doen’ syndroom

A

Je kan onder de indruk zijn van de ernst van de problemen van de cliënt en dan voel je de neiging om zelf advies te geven, maar dat moet je onderdrukken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Conditional regard

A

Volgens Rogers ontstaan persoonlijke problemen door conditional regard. Dit houdt in dat een persoon niet geaccepteerd wordt zoals hij/zij is en dat de liefde die hij/zij krijgt afhangt van ‘beter’ gedrag van een ander persoon. Dit kan ervoor zorgen dat een persoon zich niet meer spontaan gedraagt en zich niet meer vrij voelt. Door het verschil tussen de toestand van ‘zijn’ en de toestand van ‘moeten zijn’ ontstaat er incongruence.

Ik krijg alleen liefde van mn ouders als ik het goed doe op school.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Incongruence

A

Een persoon die verkeerd in een staat van incongruence kan niet meer zichzelf zijn en durft niet te vertrouwen op zijn eigen directe ingevingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Om tot zelfactualisering te kunnen faciliteren zijn er 3 essentiele condities voor groei;

A
  1. Onvoorwaardelijke positieve waardering
  2. Echtheid
  3. Empathie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Onvoorwaardelijke positieve waardering

A

Onvoorwaardelijke positieve waardering houdt in dat je de cliënt waardeert als een persoon met waarde en waardigheid. Deze onvoorwaardelijke positieve waardering kan je op verschillende manieren tonen:

A. Betrokkenheid tonen
B. Inspanningen doen om je cliënt te begrijpen
C. Onvoorwaardelijke aanvaarding
D. Warmte en nabijheid uit drukken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

A. Betrokkenheid tonen

A

Je kan deze onvoorwaardelijke positieve waardering tonen door betrokkenheid te tonen.Dit kan je doen door op tijd te zijn op een afspraak, de privacy van de cliënt te respecteren en wantrouwen de respecteren.
Een ander voorbeeld om dit te tonen is door tijd te maken voor de cliënt. Als de cliënt eerder een afspraak nodig heeft dan gepland stond, dan moet je dit ook kunnen bieden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

B. Inspanningen doen om jouw cliënt te begrijpen

A

Verder kan je jouw onvoorwaardelijke positieve waardering tonen door inspanningen doen om jouw cliënt te begrijpen. Je moet proberen empathie te tonen, vragen te stellen, interesse te tonen en actief te luisteren door middel van parafraseren en reflecteren. Een voorbeeld hiervan is een cliënt met een postnatale depressie, waarbij je een opname voorstelt. Het is hierbij belangrijk om ook na te denken over wat de gevolgen zullen zijn van deze opname voor de persoon. Het kan hierbij gaan om gevolgen voor de persoon zelf, maar ook om de gevolgen voor de baby en partner. Om over deze gevolgen na te kunnen denken moet je begrijpen hoe het leven van de persoon eruitziet en wat de veranderingen kunnen betekenen. Hiervoor heb je actieve luistervaardigheden nodig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

C. Onvoorwaardelijke aanvaarding

A

Onvoorwaardelijke positieve waardering kan ook getoond worden door onvoorwaardelijke aanvaarding. Dit houdt in dat je cliënten niet mag afkeuren vanwege zijn/haar gedachten, gevoelens of acties, ook al keur je deze niet goed. Dit houdt niet in dat je alles maar onvoorwaardelijk moet goedkeuren, maar wel dat je het gezichtspunt van de cliënt serieus neemt. Het is de bedoeling dat je gaat uitzoeken waardoor hij/zij stemmen hoort bij een psychose of met 100 km/h door de woonwijk scheurt. Je gaat dus opzoek naar de achterliggende motivatie of intentie. Ga hierbij uit van de goede wil van de cliënt. Als hulpverlener moet je hierbij gedachten/gevoelens rond de cliënt bij jezelf nagaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Voorbeelden van onvoorwaardelijke aanvaarding

A

Stel je ziet een ouder en een kind tijdens een sessie en elke keer als je het kind iets vraagt, dan breekt de ouder in en geeft hij/zij antwoord voor het kind. Jij wil juist het perspectief van het kind horen, maar toch moet je dit niet afkeuren. Wat je dan beter kan doen is leren begrijpen waarom de ouder dit doet. Misschien ontdek je wel dat die ouder het goed wil doen voor zijn/haar kind omdat hij/zij zelf een afwezige ouder heeft gehad. Je moet de achtergrond van bepaald gedrag dus begrijpen. Op die manier kan je begrip opbrengen voor het gedrag van de persoon.
Een ander voorbeeld is een cliënt dit zegt ‘Ik zeg wat er in me opkomt, wanneer ik dat wil. Als anderen dat niet prettig vinden, dan is dat hun probleem.’ Als hulpverlener kan het zijn dat je het hier niet mee eens bent, maar toch is het goed om geen eigen oordeel uit te spreken. Je keurt het gedrag dus niet af, maar je keurt het ook niet goed. Als hulpverlener kan je in deze situatie het beste doorvragen waarom de cliënt dit vindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

D. Warmte en nabijheid uitdrukken

A

Een andere manier om onvoorwaardelijke positieve waardering te tonen is door warmte en nabijheid uit te drukken. Hierbij reduceert je het onpersoonlijke karakter van de interventies of de behandeling. Jij bent ook een persoon en dat mag je in deze sessies dus ook laten zien. Dit kan door te reflecteren op de gedachte, gevoel of gedrag van de hulpverlener, cliënt op de relatie. Verder is nabijheid erg bruikbaar bij overdracht en tegenoverdracht. Je kan dan beschrijven wat er zich in de situatie afspeelt. Als je dus merkt dat het moeilijk/gevoelig wordt, dan kan je dit benoemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Als je dus merkt dat het moeilijk/gevoelig wordt, dan kan je dit benoemen;

A

 Twijfel bij cliënt: ‘Het voelt aan alsof je je woorden wikt en weegt.’
 Vijandigheid, irritatie, boosheid: ‘Ik voel me behoorlijk geïrriteerd omdat
je niet op de afspraak verschijnt.’
 Aantrekking: ‘Het is goed dat je me mag, maar ik vraag me af of het ons
nu niet tegenhoudt de dingen te vertellen zoals ze zijn.’
 Vastzitten, gebrek aan richting: ‘Op dit moment heb ik de indruk dat we
vastzitten’
 Spanning: ‘Ik ben er me van bewust dat we nu beiden met een vervelend
gevoel zitten.’
Als je deze moeilijkheden beschrijft, dan heb je dus een gesprek over een gesprek. Dit noemen we een metagesprek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Metagesprek

A

Een gesprek hebben over een gesprek, bv als je je moeilijkheden binnen het gesprek benoemd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q
  1. Echtheid
A

Echtheid houdt in dat je als hulpverlener jezelf bent zonder een rol te spelen. Je bent een mens en werkt samen met een cliënt. Deze manier van jezelf opstellen maakt de emotionele afstand tot de cliënt kleiner. Er zijn verschillende belangrijke facetten bij echtheid:
A. Rolgedrag
B. Congruentie
C. Spontaniteit
D. Openheid en zelfonthulling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

A. Rolgedrag

A

Tijdens de sessies ligt er geen klemtoon op jouw rol, autoriteit en status. Je zit als gelijke in een sessie. Als therapeut ben je expert van het proces.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

B. Congruentie

A

Let er ook op jouw woorden, gedrag en gevoelens consistent zijn en op elkaar aansluiten. Zo moet je non-verbale communicatie congruent zijn met je verbale communicatie. Dit doe je door positieve en negatieve gevoelens in een sessie te erkennen. Als iemand een verdrietig verhaal verteld, moet je dus niet blijven glimlachen, maar moet je ervoor zorgen dat je jouw non-verbale communicatie erop aanpast. Als er een incongruentie is, dan zal er wantrouwen ontstaan vanuit de cliënt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

C. Spontaniteit

A

Je kan bepaalde gedachten hardop uitspreken en op deze manier delen met de cliënt. Spontaniteit kan niet ongecontroleerd gebeuren, want de cliënt moet er wel iets uit kunnen halen als je jouw gedachten deelt. Je hoeft dus niet elke gedachte te delen. Het is wel goed om je op een natuurlijke wijze uit te drukken en tegelijkertijd tactvol om te gaan met de cliënt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

D. Openheid en zelfonthulling

A

Je moet open kunnen zijn over jezelf, maar er is wel een grens. Openheid en zelfonthulling is bijvoorbeeld belangrijk als je merkt dat er overdracht is. Zelfonthulling doe je niet om je eigen frustratie kwijt te kunnen, want het moet nuttig zijn voor de cliënt. De cliënt moet iets uit deze zelfonthulling kunnen halen, want de sessie gaat uiteraard om het welzijn van de cliënt. De zelfonthulling zou de perceptie op het probleem en het gedrag van de cliënt kunnen veranderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Voorbeeld openheid en zelfonthulling

A

Een voorbeeld hiervan is iets waar de cliënt schaamte over heeft normaliseren. Als de cliënt met OCD zich schaamt omdat hij/zij altijd moet checken of de deur op slot is nadat hij/zij deze op slot heeft gedraaid, dan kan je aangeven dat jij dit zelf ook doet. Op deze manier kan je proberen om schaamte bij de cliënt weg te halen. Deze openheid en zelfonthulling moet wel parallel zijn aan de gevoelens van de cliënt qua intensiteit en inhoud. Zo kan je bijvoorbeeld aangeven dat jij ook niet altijd alleen maar positieve gevoelens hebt t.a.v. je kinderen. Let er wel op dat je niet te veel of te weinig aan deze openheid en zelfonthulling doet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q
  1. Empathie
A

Empathie houdt in dat je de mogelijkheid hebt om iemand te begrijpen vanuit zijn/haar belevingswereld en dat je ook laat zien dat je begrijpt wat er in hem/haar omgaat. Om empathie te kunnen tonen is het belangrijk dat je openstaat voor de cliënt, ondanks je eigen kwetsbaarheden/persoonlijkheid, voorkeuren en omstandigheden. Je kan soms alleen empathisch zijn als je het ook echt voelt. Empathie kan je verbaal en non-verbaal communiceren. Je kan bijvoorbeeld spiegelen, dus non-verbaal je emoties afstellen op die van je gesprekspartner, je kan parafraseren en je kan gevoelens reflecteren. Er zijn een aantal belangrijke en noodzakelijke facetten voor het tonen van empathie:
A; Een intrapersoonlijke beleving door de hulpverlener; De hulpverlener moet empathie hebben.
b. Communicatie door de hulpverlener: De hulpverlener moet de empathie tonen.
c. Receptie door de cliënt: De cliënt moet de empathie ook kunnen zien.
Let bij het tonen van empathie goed op de reactie van de cliënt op jouw empathische toenaderingen en stem jouw reacties af op het proces van de cliënt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Kritiek op rogers;

A
  • Rogers gaat er namelijk vanuit dat elk persoon het vermogen bezit om in gunstige omstandigheden tot zelfontplooiing te komen. Echter, moet volgens de psychologen die Rogers te optimistisch vinden een persoon actief worden gestimuleerd en gecorrigeerd worden in dit proces van zelfactualisering.
  • Verder denken psychologen dat Rogers uitgaat van een te hoog ontwikkeld intellectueel niveau van zijn cliënten. Zijn theorie gaat er namelijk vanuit dat iedereen zijn/haar gevoelens kan verwoorden, maar volgens andere psychologen beschikt niet iedereen over het intellectuele niveau om dit te doen.
  • Het derde kritiekpunt op zijn optimisme is dat mensen die zijn opgegroeid in een omgeving met weinig steun en acceptatie niet zomaar sociaal voelende en handelende burgers worden. De zelfontplooiing gaat volgens de psychologen bij deze cliënten namelijk vaak ten koste van anderen en een psycholoog moet dit de cliënt laten inzien.

Een ander kritiekpunt op de theorie van Rogers is dat het te vaag zou zijn. Volgens de cognitieve psychologie zou het informatieproces gericht moeten worden bijgestuurd om de problemen op te lossen.

  • Verder is de theorie volgens de cognitieve psychologie te weinig gericht op doelgerichte beïnvloeding van het cognitieve proces en zou zelfactualisering niet tot stand komen op de manier waarop Rogers het beschreven heeft.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Zelfactualisering volgens wexler

A

proces van zelfactualisering niet passief, maar actief. Het verwerken van informatie is een cognitief actief proces en iedereen ontwikkelt hierin zijn/haar eigen stijl. Informatieverwerking is een gecompliceerd proces en er gebeuren dan ook verschillende dingen in het hulpproces die betrekking hebben op deze informatieverwerking.
- verwoording van een probleem
- differentiatie
- integratie

34
Q

Verwoording van een probleem

A

het verwoorden van het probleem kan er al voor zorgen dat het probleem duidelijker wordt en makkelijker te begrijpen is.

35
Q

Differentiatie

A

Door middel van differentiatie zal je het beleven wat gaan verfijnen en nuanceren.

36
Q

Integratie

A

Via integratie leg je bepaalde verbanden die kunnen zorgen voor een overzicht.

37
Q

Het opkomen van emoties volgens wexler

A

Verder is het volgens Wexler ook onduidelijk hoe het opkomen van gevoelens begrepen moet worden in de theorie van Rogers. Volgens Wexler komen emoties niet zomaar op als we ons daarvoor openstellen, maar bestaan emoties niet op zichzelf, maar zijn ze verbonden aan cognitieve processen. Soms komen emoties wel op als je informatie verwerkt en soms niet. Dit ligt aan de betekenis van de informatie voor jou als persoon, of het om een grote verandering in jouw leven gaat en of er sprake is van een nieuwe blik op feiten door nieuwe informatie.

38
Q

Rogers en wexler in de praktijk

A

In de praktijk kan je Rogers combineren met Wexler als je cliënt een uitbarsting van emoties heeft. Je zorgt voor onvoorwaardelijke acceptatie (Rogers) en vraagt je af welke gedachten deze gevoelens kunnen veroorzaken (Wexler).

39
Q

Hulpverlener aan het werk;

A

Als hulpverlener is je doel om de persoonlijke problemen van je cliënt te verminderen. Om dit te kunnen doen is er orde in het gesprek nodig en dit kan enkel als zowel de hulpverlener als de cliënt een doel voor ogen heeft. Er wordt hierin onderscheid gemaakt tussen procesdoelen en productdoelen.

40
Q

Procesdoel

A

Gaat over het vakkundig laten verlopen van een professioneel gesprek.

41
Q

Productdoel

A

is vaak gekozen door een cliënt. Hierbij gaat het om het bepalen van een situatie die wenselijker is voor een cliënt dan de situatie waar hij/zij nu met het persoonlijke probleem inzit. Het opstellen van productdoelen is een gezamenlijk proces.

42
Q

Om ervoor te zorgen dat een hulpverlener echt en congruent kan zijn, moet hij/zij een bepaalde houding aannemen. Dit is om ervoor te zorgen dat het gewenste gedrag ook op een natuurlijke manier voorkomt. Er zijn vier verschillende rollen die de hulpverlener op zich kan nemen.

A
  1. Vertrouwensfiguur
  2. Mededeelzame detective
  3. Docent
  4. Coach
    Deze rollen kunnen tijdens het gesprek wisselen
43
Q

Vertrouwensfiguur

A

De hulpverlener moet in het begin zorgen voor duidelijkheid en veiligheid, zodat er rust en vertrouwen is in de situatie. Dit zorgt ervoor dat de cliënt meer vertelt en je stimuleert de cliënt om zijn/haar gedachten onder woorden te brengen.

44
Q

Mededeelzame detective

A

Als een cliënt een vage bewoording heeft waardoor er geen oplossing komt, kan je ervoor kiezen om de rol van mededeelzame detective aan te nemen. Als je deze rol aanneemt, dan ga je proberen een helder beeld te krijgen van het denken en doen van de cliënt. Je gaat proberen te ontdekken wat de cliënt denkt en wat er achter de problemen van deze cliënt zit.

45
Q

Docent

A

Na de rol van detective kan je de rol van docent aannemen. In deze rol wil je een andere visie voorleggen aan de cliënt, maar dit wil je doen zonder diens belevingswereld en het samenwerkingsmodel te beschadigen.

46
Q

Coach

A

Als coach begeleid je de cliënt om zijn/haar nieuwe inzichten in de praktijk ook toe te passen. Als het nodig is train je de cliënt ook in het nieuwe gedrag dat hiervoor nodig is.
Kortom, de vertrouwensfiguur en mededeelzame detective gaan opzoek naar informatie, de docent brengt zijn inzichten over en de coach probeert de cliënt te ondersteunen in het realiseren van zijn inzichten.

47
Q

3 hoofdfasen in het gespreksmodel

A
  1. Probleemverheldering
  2. Probleemnuancering
  3. Probleembehandeling

Als er in fase 2 een nieuw probleem naar boven komt, dan ga je weer terug naar fase 1. Ook kan je er soms voor kiezen om bepaalde fases over te slaan. Als een cliënt bijvoorbeeld niet kan praten over zijn problematiek, dan sla je fase 1 en 2 over. In de praktijk zijn de overgangen tussen deze fases vaak vloeiend.

48
Q

Probleemverheldering

A

In de eerste fase van een gesprek moet de hulpverlener een beeld krijgen van de problematiek van de cliënt. Als hulpverlener neem je in deze fase vooral de rol van vertrouwensfiguur aan. Het productdoel is dus om een duidelijker beeld te krijgen van de problematiek en het procesdoel is om de cliënt te laten exploreren. Naarmate je verder in de probleemverheldering komt ga je over op de rol van detective. Deze fase is cliëntgericht.

49
Q

Probleemnuancering

A

In de tweede fase ga je proberen om een genuanceerder en overzichtelijker beeld te scheppen van de problematiek. De hulpverlener gedraagt zich in deze fase als docent. Deze fase is cognitief.

50
Q

Probleembenadering

A

Tenslotte wil je iets gaan doen aan de problematiek. Je gaat samen met de cliënt overleggen hoe je het gewenste doel zou kunnen bereiken. Als hulpverlener kruip je dan in de rol van coach en ga je ook na hoe de cliënt deze nieuwe inzichten in de praktijk heeft toegepast en welke ervaringen hij/zij hiermee heeft opgedaan. Deze fase gaat om sociaal leren.

51
Q

4 doelen bij het eerste gesprek

A
  1. De werkrelatie met de cliënt tot stand brengen en ervoor zorgen dat hij/zij zich veilig voelt om zijn/haar emoties te uiten.
  2. Het probleem rustig gaan verkennen.
  3. Enige ordening aanbrengen in de problematiek van de cliënt.
  4. Duidelijkheid geven over wat er van jou als hulpverlener verwacht kan worden.
52
Q

Vaardigheden voor een clientgerichte houding;

A

Om deze houding te kunnen realiseren heb je luistervaardigheden en regulerende vaardigheden nodig. Luistervaardigheden heb je nodig om de cliënt in zijn/haar eigen woorden zijn/haar verhaal te laten vertellen. We kunnen luistervaardigheden opdelen in niet-selectieve vaardigheden, waarbij je weinig invloed uitoefent op het verhaal van de cliënt, en selectieve vaardigheden, waarbij je bepaalde aspecten uit het verhaal van de cliënt selecteert.

53
Q

Opening van het gesprek

A

Het openen van een gesprek en het maken van een begincontract vallen onder regulerende vaardigheden. Aan het begin dient een hulpverlener duidelijkheid te scheppen en zijn eigen visie op het hulpverleningsproces te delen. Er moet gesproken worden over de samenwerkingsrelatie, de duur, frequentie, beschikbaarheid van de cliënt en de kosten van de gesprekken. Verder vertelt de hulpverlener ook wat de cliënt kan verwachten en wat zijn/haar manier van werken is. Tijdens de opening van het gesprek zullen ook de verwachtingen van de cliënt verhelderd moeten worden

54
Q

Een hulpverlener mag zich niet helemaal verliezen in het verhaal van de cliënt, omdat

A

eventuele spontane uitingen kunnen een negatief gevolg hebben op het verloop van het gesprek. Een andere reden is dat de hulpverlener het professionele handelen moet kunnen verantwoorden aan beroepsgenoten.

55
Q

Inhoudsaspect

A

is de feitelijke informatie die wordt overgebracht

56
Q

Betrekkingsaspect

A

de houding tussen de partijen die communiceren.

57
Q

Er zijn 4 verschillende algemene klinische vaardigheden

A
  1. Niet selectieve vaardigheden
  2. Selectieve vaardigheden
  3. Regulerende vaardigheden
  4. Nuancerende vaardigheden
58
Q

Niet-selectieve vaardigheden

A

A; nonverbaal gedrag
B; verbaal volgen
C; gebruik van stiltes

59
Q

A. Nonverbaal gedrag

A

Door middel van non-verbaal gedrag laat de aan de cliënt merken dat er geluisterd wordt en stimuleer je de cliënt om verder te vertellen. Dit doe je bijvoorbeeld door middel van oogcontact, door naar voren te leunen, naar de cliënt te kijken, aanmoedigende gebaren, je lichaamstaal, je gelaatsuitdrukkingen, etc. Je kan ook het non-verbale gedrag van de cliënt spiegelen. Op deze manier kan je voorzichtig het gedrag van de cliënt meevolgen. Doe dit niet als de cliënt een passieve houding aanneemt!

60
Q

B. Verbaal volgen

A

Bij verbaal volgen laat je de cliënt merken dat er geluisterd wordt en stimuleer je hem/haar om verder te vertellen. Je kan vragen stellen vanuit de belevingswereld van de cliënt. Het is hierbij dus belangrijk dat je jouw jargon en taalgebruik afstemt op die van de cliënt. Als een cliënt bijvoorbeeld zegt dat hij/zij depressief is, terwijl deze persoon niet aan de criteria voldoet, dan kan je dit aanhouden en ga je mee in de belevingswereld van de cliënt. Ook is het belangrijk om verbaal te volgen door bevestigende zinnetjes als ‘hmmm’ te gebruiken en de laatste woorden van de cliënt te herhalen.

61
Q

C. Gebruik van stiltes

A

Stiltes kunnen erg functioneel zijn. Probeer de stiltes niet meteen
in te vullen met een vraag, maar probeer je af te vragen waarom er een stilte is. Heeft het te maken van de cliënt, jou of de relatie? Het kan zijn dat de cliënt een reactie van de hulpverlener verwacht, dat jij niet weet hoe je verder moet met de cliënt, het verhaal van de cliënt kan stoppen omdat hij/zij bijvoorbeeld nadenkt, de cliënt uitgepraat is maar jij toch meer verwacht, etc. Tijdens een stilte zou je eventueel het gesprek kunnen samenvatten, maar stiltes horen ook bij zo’n proces.

62
Q

Selectieve luistervaardigheden

A

A. Vragen stellen
B. Parafraseren
C. Reflecteren
D. Concretiseren
E. Samenvatten

63
Q

A. Vragen stellen

A

Door vragen te stellen kan je de cliënt helpen om gedachten te verwoorden en problemen te verhelderen. Hierbij maak je gebruik van gesloten vragen om feiten te verifiëren en open vragen om dieper op een bepaald onderwerp in te gaan.

64
Q

B. Parafraseren

A

Parafraseren is het herformuleren van de inhoud van de boodschap van de cliënt in jouw eigen woorden. Dit doe je om de inhoudelijke boodschap weer te geven. Een veel voorkomende valkuil bij het parafraseren is dat de hulpverlener meegaat in de interpretatie van de cliënten. Je moet, als je parafraseert, een verschil maken tussen wat er gebeurd is en wat de cliënt denkt dat er gebeurd is. Stel de cliënt zegt ‘Ik heb het gevoel dat ik op alle dingen in mijn leven aan het falen bent.’ Dan moet je dit NIET parafraseren als ‘Als ik het goed begrijp kan je maar niet slagen in de dingen die je doet’. Je vraagt dan niet waar de gedachte vandaan komt en gaat mee in de denkwijze van de cliënt. Wees je er dus van bewust dat het verhaal van de cliënt een interpretatie is van wat er is gebeurd. Deze interpretaties zijn waardevol, maar ga er dus niet in mee. Krijg zicht op de gebeurtenissen, gedachten, gevoelens, gebeurtenissen en gevolgen (5G’s). Dan heb je een goed zicht op wat er doorgaans afspeelt. Je krijgt dan zicht op causale lussen, dus wat de triggers zijn en waar het gevoel vandaan komt. Parafraseren doe je dus in de vorm van een G-schema.

65
Q

C. Reflecteren

A

Bij het reflecteren geef je het affectieve deel van de boodschap weer. Het gaat hierbij dus om de gevoelsboodschap. Om deze te ontdekken kun je luisteren naar affectieve woorden zoals angst, verdriet, geluk, etc, maar je kunt ook emoties halen uit non-verbaal gedrag door bijvoorbeeld te letten op de snelheid van het praten, het stemvolume, de intonatie, etc. Bij de reflectie van gevoel spiegel je het gevoel van de cliënt. Deze vaardigheid is een concrete uitwerking van empathie.

66
Q

D. Concretiseren

A

Concretiseren is het principe waarbij je de cliënt zo nauwkeurig mogelijk laat vertellen over problemen aan de hand van de 5 G’s (de gebeurtenissen, gedachten, gevoelens, gedrag en gevolgen). Dit zijn voornamelijk hoe/wat vragen.

67
Q

E. Samenvatten

A

De hulpverlener kan de hoeveelheid informatie voor de cliënt overzichtelijk en begrijpelijk weergeven. Om dit te kunnen doen denk je na over wat de sleutelgedachten en -gevoelens zijn, wat de cliënt herhaaldelijk vermeldt en of er een patronen, thema’s en elementen zijn die samen horen.

68
Q

Regulerende vaardigheden

A

Regulerende vaardigheden zijn er voornamelijk om orde en structuur aan te brengen in een gesprek.
A. Openen gesprek en begincontact
B. Terugkoppeling naar doelen
C. Situatie verduidelijken
D. Hardop denken
C. Afsluiten van het gesprek

69
Q

A. Openen gesprek en begincontact

A

Tijdens het openen van het gesprek heeft de hulpverlener een beeld over zijn/haar manier van werken. Je legt dan dus uit hoelang de sessies duren, welk probleem je gaat behandelen en je sluit af met de verwachtingen van de cliënt.

70
Q

B. Terugkoppeling naar doelen

A

De hulpverlener doet aan procesbewaking. Dit houdt in dat de hulpverlener zorgt voor haalbare doelen, dit bewaakt en dit nastreeft. Je stelt jezelf als hulpverlener de vraag ‘Wat wilde ik precies bereiken?’.

71
Q

C. Situatie verduidelijken

A

Als er sprake is van onduidelijkheden of misverstanden dan moet de relatie hersteld worden. Als er moeilijkheden zijn kan je dus beschrijven wat er zich in de situatie afspeelt om dat aan te snijden. Dit gebeurt door een gesprek over een gesprek te hebben (een metagesprek). Dit kan bijvoorbeeld gaan over de gang van zaken of de therapeutische relatie.

72
Q

D. Hardop denken

A

De hulpverlener verwoord gedachten, in hoeverre deze nuttig zijn, voor de cliënt op een duidelijke manier. Dit draagt bij aan de transparantie en echtheid van de hulpverlener. Hardop denken zorgt ervoor dat de samenwerking soepeler verloopt, het werkt angstverminderend, het kan een voorbeeldwerking zijn en het zorgt ervoor dat pijnlijke situaties in het gesprek voorkomen kunnen worden. Hardop denken is iets anders dan de situatie verduidelijken, omdat je het bij hardop denken hebt over het onmiddellijke gesprek en dus geen metagesprek voert.

73
Q

E. Afsluiten van het gesprek

A

Het gesprek wordt afgesloten met verwachtingsmanagement (kondig de duur van het gesprek vooraf aan) en sluit af met een samenvatting (eventueel gegeven door de cliënt) of een metagesprek.

74
Q

Nuancerende vaardigheden

A

Nuancerende vaardigheden zijn gevorderd en zullen wat later in een gesprek worden toegepast omdat je hier meer input voor nodig hebt.
A. Interpreteren
B. Nuancerende empathie
C. Confronteren
D. Positief heretiketteren
E. Info geven
F. Directheid

75
Q

A. Interpreteren

A

Je gaat proberen om mogelijke verklaringen voor (een samenhang van) gedrag, gedachten of gevoelens van de cliënt te geven. Je kan het beste niet bij de eerste gesprekken al starten met interpreteren, omdat je in het begin te weinig informatie hebt. Als je dan toch verbanden gaat leggen, dan kan het zijn dat deze niet kloppen of dat de cliënt deze niet aanvaardt. Let er ook op dat je een interpretatie op een voorstellende toon aan de cliënt voorlegt en dat je het in begrijpelijke taal vertelt.

76
Q

B. Nuancerende empathie

A

Met deze vaardigheid toon je begrip naar de cliënt, maar ook verdergaand inzicht in wat er in de cliënt omgaat. Je gaat met deze vaardigheid weer proberen om de hoofdzaken op een rijtje te zetten.

77
Q

C. Confronteren

A

De hulpverlener beschrijft bepaalde discrepanties, conflicten en gemengde boodschappen die duidelijk worden vanuit gevoelens, gedachten en gedrag van de cliënt. Je gaat dus opzoek naar de achterliggende boodschap en krijgt op deze manier meer zicht op de cognitie en emoties. Confronteren is een versterkte vorm van nuancerende empathie. Confronteren is wel iets anders dan nuancerende empathie, omdat je bij confrontatie interpretaties gebruikt die ver van het referentiekader van de cliënt afliggen, die kunnen zorgen voor een schokeffect. Iedereen heeft een eigen systeem van denken over zichzelf en doet zich tegenover zowel anderen als zichzelf zich beter voor dan ze eigenlijk zijn. Hierdoor hebben mensen een soort van masker op en tijdens de confrontatie is er sprake van een figuurlijke ontmaskering. Je doel blijft wel hetzelfde als bij nuancerende empathie, namelijk om de cliënt tot nieuwe inzichten te brengen. Het is wel belangrijk om een rustige en accepterende toon aan te houden tijdens de confrontatie. Op deze manier kan de cliënt de confrontatie beter op waarde inschatten, omdat de hulpverlener hem/haar blijft accepteren. Let er wel op dat als je iemand hebt die zich zwakker voordoet dan hij/zij is, dat je dan niet nog eens de zwakke punten gaat benadrukken, maar dat je hem/haar juist zijn/haar sterke punten laat ontdekken.

78
Q

D. Positief heretiketteren

A

Je geeft een nieuwe, positieve betekenis aan een oorspronkelijk als negatief beleefde onderdelen van het probleem. Je geeft dus een nieuwe betekenis aan dezelfde klachten en symptomen. Verder geef je ook een positief motief voor het gedrag van de cliënt, dat hij/zij zelf als negatief gedrag omschrijft. Je gebruikt positief heretiketteren als de cliënt een disfunctionele of juist geen verklaring geeft voor bepaalde gedachten, gedragingen of gevoelens. Je gebruikt het dus corrigerend (bij disfunctionele verklaring) of om de cliënt grip te laten krijgen op een onbegrepen situatie (bij geen verklaring).

79
Q

E. Info geven

A

Het geven van informatie of feiten over ervaringen, mensen, gebeurtenissen of alternatieven.

Je kan er als hulpverlener voor kiezen om een eigen betekenisvolle ervaring of gebeurtenis te delen met de cliënt. Dit kan de afstand tussen jou en de cliënt verkleinen, de cliënt helpen om onder woorden te brengen wat hij/zij zelf niet durft te vertellen en de cliënt kan leren van dit voorbeeld. Wel moet hetgeen wat je vertelt nauw aansluiten bij het referentiekader van de cliënt, want anders heeft het een averechts effect.

80
Q

F. Directheid

A

Met deze vaardigheid ga je openlijk bespreken wat er zich op dat moment afspeelt in het contact tussen jou en de cliënt. Je onderbreekt dus het gesprek en zal een metagesprek voeren over iets kenmerkends in het doen en laten van de cliënt wat het zelfinzicht van de cliënt verbreed. De cliënt kan hiermee te weten komen wat hij/zij bij anderen teweeg kan brengen. Je gebruikt directheid als je je als hulpverlener onprettig voelt of als je het idee hebt dat de cliënt bepaalde gedachten/gevoelens over de relatie met de hulpverlener niet goed onder woorden kan brengen.

81
Q

Een GGZ-behandelaar moet bepaalde competenties hebben (volgens cliënten en naasten) om een goede relatie tussen de zorgverlener en de cliënt te kunnen faciliteren:

A

 Helder communiceren
 Goed luisteren
 Niet oordelen
 Cliënten met respect benaderen
 Oprecht betrokken zijn
 De cliënt als mens zien, niet als ziekte
Cliënten vinden vooral interpersoonlijke vaardigheden belangrijk. Zoals je uit bovenstaande lijst kunt halen zie je dat ze het niet eens het belangrijkste vinden dat hun therapeut een expert is, maar vooral dat hij/zij betrokken is. Je moet dan ook goed kunnen communiceren.