Hc 8 Flashcards

1
Q

Diagnostische instrumenten

A
  • psychologische test
  • ongestructureerde interviews
  • semigestructureerde interviews
  • observatie
  • ## dossieranalyse
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Psychologische test

A

Een psychologische test is het systematisch onderzoeken van gedrag aan de hand van geselecteerde vragen of opdrachten. Binnen de psychologische testen kan je typical performance en maximum performance testen onderscheiden. Deze psychologische testen zijn geschikt voor gedrag, emoties, cognities en vaardigheden/vermogen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Maximum performance

A

Bij een maximum performance test zal je de maximale prestatie van die persoon testen. Een voorbeeld van een maximum performance test is een intelligentietest. Je kan niet beter presteren dan je eigen cognitieve capaciteiten en daarom is dat dus een maximum performance test.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Typical performance testen

A

Bij een typical performance test kan je denken aan persoonlijkheidsvragenlijsten. Je doet deze test dus om te kijken hoe een persoon doorgaans is. Het nadeel van deze testen is dat je je anders kan voordoen dan je daadwerkelijk bent en je kan als onderzoeker dus bepaalde antwoordtendensen zien. Zo kan het zijn dat een sollicitant tijdens een persoonlijkheidstest bepaalde trekken, zoals neuroticisme, wat minder in de verf zet om beter over te komen bij de sollicitatie. Houd dus rekening met deze antwoordtendensen!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ongestructureerde interviews

A

Bij een ongestructureerd interview stel je de cliënt vragen en laat je hem/haar vertellen. Het gevaar bij een ongestructureerd interview is dat je weinig kan gaan vergelijken tussen personen, omdat je elke keer unieke antwoorden zult krijgen. De betrouwbaarheid van deze ongestructureerde interviews is dus wat lager.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Semigestructureerde interviews

A

Hierbij liggen de vragen vast en de antwoorden heb je ook al van tevoren gecodeerd. Denk hierbij aan de SCID-5-S waarbij je specifieke instructies krijgt wat je moet vragen, hoe je het moet uitvragen en hoe je het moet noteren om systematisch te werk te gaan. Het nadeel is dat er weinig ruimte is voor individualisering en dat het niet flexibel is. Interviews zijn geschikt voor gebeurtenissen, cognities en emoties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Observatie

A

Bij een observatie heb je de unieke kans om gedrag waar te nemen binnen de natuurlijke context. Bijvoorbeeld op school of in de thuissituatie. Observeren binnen de natuurlijk context is belangrijk, want mensen vertellen alleen maar over het probleem en dit is getekend door perceptie. Een observatie kan niet getekend worden door de perceptie van de cliënt, want je bekijkt de objectieve situatie. Je kan dan ontdekken of wat de cliënt verteld ook realiteit is. De observaties zijn dus juist krachtig als je bepaald waarneembaar gedrag (frequentie en duur) wil observeren of als je bepaalde kenmerken van de omgeving, zoals de school of het gezin, wil bekijken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Dossieranalyse

A

Er zijn cliënten die weleens terugkomen en in een dossier kan iets staan wat je kan helpen bij een besluit of bij het vormen van een hypothese. Je moet dit dossier gericht gaan bekijken. Je moet op voorhand wat gedachtes formuleren en het dossier daarna pas lezen om te bevestigen wat je dacht. Je kan kijken hoe de achtergrond heeft bijgedragen aan de manier hoe diegene nu is. Deze dossieranalyse is geschikt voor anamnesegegevens, observatieverslagen, schoolrapporten en medische rapporten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Keuze van instrumenten

A

Bij de keuze van instrumenten kan je kijken bij ggz standaarden en de COTAN-documentatie NIP.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

COTAN-documentatie

A

de COTAN-documentatie worden testen gecontroleerd op onder andere betrouwbaarheid. Een nadeel van de COTAN-documentatie is dat het betaald is en dat je deze in de praktijk dus minder zal gebruiken. Verder kunnen er binnen je vakgebied ook vakbladen zijn en daar worden soms ook wat vragenlijsten gedeeld. Houd de vakliteratuur dus bij! Vaak is hier wel goede informatie die niks kost, maar wel waardevol is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Je kiest een instrument aan de hand van de volgende factoren:

A
  • objectiviteit
  • betrouwbaarheid
  • validiteit
  • efficiëntie
  • gestandaardiseerd
  • normen
  • kosten-baten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Objectiviteit

A

Als jij de test afneemt en je collega ook, dan moet je min of meer hetzelfde
resultaat hebben. Het kan dus niet afhangen van wie de test afneemt. Je wil dus dat er hetzelfde resultaat is, onafhankelijk van de testafnemer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Betrouwbaarheid

A

Je wil een bepaalde score of uitkomst verkrijgen en je hoopt dat deze
aansluit bij de waarheid en hetzelfde blijft over tijd. Dit is wel uitdagend, maar ook heel belangrijk, want de score moet dus gelijk blijven. Kortom; je instrument benadert de werkelijke score en deze score is consistent over tijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Validiteit

A

Meet het wat het moet meten? Meet deze test hetzelfde als een vragenlijst die hetzelfde onderwerp meet? Dit is belangrijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Efficiëntie

A

De test meet binnen een bepaalde tijd en met voldoende opgaves de variabele.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Gestandaardiseerd

A

De procedure ligt zodanig vast dat je de test maar op één manier kan
uitvoeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Normen

A

Is er een vergelijking met de normpopulatie mogelijk? Veel nieuwe instrumenten
zijn zodanig nieuw en experimenteel dat er geen normen beschikbaar zijn. Dit is geen probleem. De afname van een test is belangrijk om te vergelijken tussen personen en om binnen een persoon veranderingen te meten. Op basis daarvan wil je conclusies trekken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Kosten/baten

A

Is het praktisch haalbaar voor jou en de cliënt? Wat is de draagkracht van die persoon? Kan deze persoon dat wel opbrengen? Is er genoeg cognitieve ruimte voor? Wat zijn de kosten? Deze kosten kun je ook letterlijk nemen, want niet alles is gratis. Promis.com heeft verschillende gratis vragenlijsten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Intelligentie

A

Er zijn heel wat kenmerken die onder intelligentie vallen, zoals inzicht, redeneervermogen en probleemoplossend denken. Op dit moment, ondanks veel pogingen, is er geen sluitende definitie van wat intelligentie is. Er zijn wel verschillende omschrijvingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Waar men het wel over eens is omtrent het concept intelligentie:

A

 Intelligentie is het vermogen tot inzicht en begrip van het dagelijks leven, adaptatie aan
veranderende omgeving.
 Er ligt nadruk op redeneervermogen en executieve functie (zoals plannen, probleem
oplossen, abstract denken, begrijpen van complexe ideeën, snelheid van leren, leren van
ervaringen).
 Intelligentie heeft niets te maken met creativiteit, karakter of persoonlijkheid.
Discipline/Consciëntieusheid wordt dus ook niet gezien als een onderdeel van intelligentie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Geschiedenis

A

Alfred Binet en Théodore Simon ontwikkelde de eerste intelligentietest. Deze test was bedoeld om kinderen met een beperking te onderscheiden van kinderen zonder een beperking. Op deze manier kon onderzocht worden welke kinderen naar speciaal onderwijs moesten. Deze intelligentietest riep twee vragen op:
1. Wat is de definitie van intelligentie?
2. Bestaat intelligenite uit één algemene factor of bestaat intelligentie juist uit meerder
onafhankelijke capaciteiten?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wechsler-Bellevue Intelligence From 1 en de Wechsler-Bellevue Intelligence Scale Form 2.

A

Deze twee testen zijn de basis voor de Wechsler test die we vandaag de dag nog gebruiken. Eerst waren de Wechslertesten opgebouwd uit verbale en performale onderdelen. Wechsler dacht namelijk dat dit twee afzonderlijke operationalisaties van het concept intelligentie waren. De performale onderdelen voegde hij vooral toe voor mensen die benadeeld werden in het verbale deel van de test, omdat Engels bijvoorbeeld niet hun moedertaal was. Intussen is het duidelijk dat er geen onderscheid is tussen performale en verbale intelligentie. Verder ontwikkelde hij een losse test voor kinderen en een test om geheugenfuncties te meten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Spearmans 2-factoren theorie

A

Er is een model/structuur voorgesteld van wat intelligentie is en hoe je het bestudeerd. Er is bij een heel aantal proefpersonen cognitieve data opgenomen en hier is een factoranalyse op toegepast. Er is dus gekeken naar wat de onderliggende constructen zijn en wat er gemeenschappelijk is aan de cognitieve taken om te kijken naar de onderliggende dingen van intelligentie. De prestatie op de taken hing samen met de een algemene G-factor en een specifieke factor S. De taken die men uitvoert meten volgens Spearman dus hetzelfde. Uit zijn analyse bleek namelijk dat er positieve correlaties waren tussen alle intelligentietaken. Volgens Spearman is er sprake van ‘indifference of indicator’.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Indifference of indicator

A

Dat wil zeggen dat alle cognitieve opdrachten een even goede taak zijn om G te meten. Een verbale taak of een ruimtelijk inzicht taak, het maakt niet uit, het is een even goede weergave van intelligentie. Er namelijk maar één onderliggende g-factor met drie onderliggende principes. Deze onderliggende principes zijn het begrijpen van eigen ervaringen en hieruit leren, inductief redeneren en deductief redeneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Probleem spearman

A

Een probleem met de theorie van Spearman is dat er geen plaats is voor groepsfactoren. Er zijn dus geen bredere factoren die als groep iets gemeenschappelijks meten en nauwelijks verbonden zijn met de andere testen volgens de theorie van Spearman.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Thurstone’s primary mental abilities

A

Er waren mensen die het niet eens waren met Spearman, waaronder Thurstone. Thurstone ging van 1 naar 7 factoren. Hij zocht namelijk naar clusters en deed een factoranalyse op 56 testen. Hieruit volgde zeven verschillende cognitieve onafhankelijke capaciteiten.

27
Q

Primaire vaardigheden van thurstone

A
  1. Inductief redeneren (bijvoorbeeld een getallenreeks afmaken)
  2. Verbaal begrip (bijvoorbeeld begrijpend lezen)
  3. Woordvlotheid (bijvoorbeeld namen noemen met J)
  4. Rekenen
  5. Ruimte (bijvoorbeeld geroteerde figuren herkennen)
  6. Associatief geheugen (bijvoorbeeld uit het hoofd leren)
  7. Perceptuele snelheid (bijvoorbeeld overeenkomsten visuele details)

Thurstone zag deze clusters als onafhankelijk van elkaar, maar intussen is het duidelijk dat er een positieve correlatie is tussen de clusters. De taken zijn dus niet onafhankelijk van elkaar zoals Thurstone beweert, maar hangen samen. Sommige taken clusteren wel en zijn dus wat sterker gecorreleerd. Dit model gaf weer aanleiding tot nieuwe visies.

28
Q

Guillfords ‘structure of intellect’

A
  • 5 verschillende operaties
  • 4 inhouden
  • 6 producten

Deze theorie is uitgewerkt in een 3D model die te zien is in bovenstaande afbeelding. Dit model speelt vandaag de dag geen rol meer. De taken gingen toch op een bepaalde manier samenhangen en je vond een gereduceerde structuur.

29
Q

5 verschillende operaties

A

wat doe je precies met het materiaal dat is aangeboden. Dus wat is de cognitieve activiteit.
Cognition
Memory
Divergent production
Convergent production
Evaluation

30
Q

4 inhouden

A

de aard van het materiaal of de informatie waarop de operaties worden uitgevoerd. Bijvoorbeeld plaatjes of woorden.
Figural
Symbolic
Semantic
Behavioural

31
Q

6 producten

A

de vorm waarin de informatie
wordt verwerkt. Bijvoorbeeld eenheden of relaties.
Units
Classes
Relations
Systems
Transformations
Implications

32
Q

Vernons hiërarchisch model

A

Vernons model gebruikte Spearmans G met daaronder twee brede groepsfactoren namelijk verbaal- educationele en visueel-ruimtelijk-motorisch. Deze twee brede groepsfactoren waren onder te verdelen in nog kleinere groepsfactoren zoals lezen, spellen en taalvaardigheid. Tenslotte waren de kleinere groepsfactoren weer onder te verdelen in specifieke intelligentiefactoren zoals de spelling van woorden. Het aantal factoren van dit model was niet uitgesloten.

33
Q

Conclusie

A

In elke visie zat wel iets. Een wat hybride vorm van deze visies is iets wat we nu vinden. Er is wel een centrale rol van factoranalytische modellen voor toetsen van conceptuele en taxonomische veronderstellingen. Op dit moment is er geen uitsluitsel over het aantal factoren.

34
Q

Cattel ziet intelligent als

A

Fluïde en gekristaliseerde intelligentie

35
Q

Fluïde intelligentie

A

Fluïde intelligentie is het oplossen van bepaalde problemen op een creatieve manier. Het gaat hierbij dus om de flexibiliteit van het denken en het vermogen om abstract te denken.

36
Q

Gekristalliseerde intelligentie

A

Gekristalliseerde intelligentie is het samenkomen van kennis en vaardigheden die je hebt opgedaan en het toepassen hiervan. Je zal met gekristalliseerde intelligentie dus vaardigheden aanhalen en deze toepassen.

37
Q

Horn en Cattell verbreden het eerdere intelligentiemodel van Cattell met een aantal factoren

A

Visualisatie
Snelheid van denken
Opslag
Lange termijngeheugen
Kwantitatieve kennis

38
Q

Een model dat nu vaak gebruikt wordt is Carroll’s three-stratum theory of cognitive abilities.

A

Dit is in het heden het dominante model en werkt met een gelijkwaardig concept als de vorige modellen. Op het derde niveau zie je de algemene intelligentie g staan. Op het tweede niveau staan brede intelligentievaardigheden. Dit zijn acht verschillende vaardigheden.

39
Q

8 vaardigheden carols thee statum…
(PLAATJE)

A
  1. Fluïde intelligentie
  2. Gekristalliseerde intelligentie
  3. Algemeen geheugen en leren
  4. Breed visuele perceptie
  5. Breed auditieve perceptie
  6. Breed ophaal vermogen
  7. Breed cognitieve snelheid
  8. Verwerkingssnelheid

Bovenstaande brede vaardigheden worden gezien als bredere domeinen om intelligentie te categoriseren. Je ziet dat de brede intelligentievaardigheden allemaal een andere afstand hebben tot g. Hoe groter de afstand tot g, hoe zwakker het verband tussen deze brede intelligentievaardigheid en g. De brede intelligentievaardigheden kan je weer categoriseren in bepaalde taken. Deze 69 taken staan op het eerste niveau van het model van Carroll.

40
Q

Algemeen geheugen en leren

A

Kijken wat je kan onthouden om een taak uit te voeren.

41
Q

Breed visuele perceptie

A

analyseren van en nadenken over visuele patronen.

42
Q

Breed auditieve perceptie

A

analyseren van en nadenken over auditieve stimuli.

43
Q

Breed ophaalvermogen

A

Dingen kunnen opslaan en ophalen om problemen op te lossen.

44
Q

Breed cognitieve snelheid

A

Concepten en relaties beter begrijpen.

45
Q

Verwerkingssnelheid

A

Onder tijdsdruk en zo snel mogelijk een probleem oplossen.

46
Q

Cattell-horn-Caroll (CHC)

A

Er is nog steeds een discussie over hoeveel tweede-orde factoren dit model hoort te hebben, maar meestal gaat het om de volgende vaardigheden:
- 1. fluïde redeneren (Gf)
- 2. verwerven van kennis (Gc)
- 3. kortetermijngeheugen (Gsm)
- 4. Visuele verwerking (Gv)
- 5. Auditieve verwerking (Ga)
- 6. Langetermijngeheugen (Glr)
- 7. Verwerkingssnelheid (Gs)
- 8. Beslissings- reactiesnelheid (Gt)
- 9. Lezen en schrijven (Grw)
- 10. Kwantitatieve kennis (GQ)

47
Q

Fluïde redeneren

A

Je vermogen om relaties te ontdekken, conclusies te trekken in een nieuw domein en implicaties te doordenken.

48
Q

Verwerven van kennis

A

Het verwerven, ervaren, begrijpen, leren en doorgeven van declaratieve en procedurele kennis. (Declaratieve kennis heb je een bepaalde mate van bewuste mentale inspanning voor nodig, terwijl je procedurele kennis vooral buiten je bewustzijn om doet omdat dit gericht is op motorische vaardigheden.)

49
Q

Kortetermijngeheugen

A

De opslag van informatie in je kortetermijngeheugen en de informatie in je werkgeheugen waar je actief mee aan de slag gaat.

50
Q

Visuele verwerking

A

Het vermogen om bepaalde visuele patronen te herkennen, je een visuele voorstelling te maken en een object mentaal te kunnen roteren.

51
Q

Auditieve verwerking

A

De waarneming van geluidspatronen en het herinneren van de zinsvolgorde.

52
Q

Lange termijn geheugen

A

: De leerefficiëntie en het terughalen van de informatie.

53
Q

Verwerkingsnelheid

A

flexibiliteit, het gemak en de snelheid waarmee een persoon
zijn/haar aandacht kan richten op het oplossen van een reeks taken.

54
Q

Kwantitatieve kennis

A

Het vermogen om declaratieve en procedurele kennis op het
gebied van rekenen te verwerven, begrijpen en toe te passen

55
Q

De brede vaardigheid kortetermijngeheugen wordt sinds kort opgedeeld in

A

het werkgeheugen (Gwm) en het kortetermijngeheugen (Gsm). Bij Gsm gaat het op om de opslag van informatie om deze binnen korte tijd weer te kunnen reproduceren. Bij Gwm gaat het om informatie die met volle aandacht via de executieve functies wordt verwerkt. Ook wordt tegenwoordig het langetermijngeheugen opgedeeld in leerefficiëntie (Gi) en het ophalen van informatie (Gr).

56
Q

Later is het CHC-model nog verder verfijnd en zijn de brede intelligentievaardigheden gebundeld tot drie brede conceptuele cognitieve domeinen:

A
  1. Verworven kennis
  2. Denkvaardigheden
  3. Cognitieve efficiëntie
57
Q

Pass: planning, attentie, simultaan en successief

A

Dit model stelt dat cognitieve functies begrepen kunnen worden door aan elkaar gerelateerde functionele eenheden. Er zijn drie functionele eenheden:
1. Arousal and attention: Dit is de regulatie van de cognitieve activiteit en het executief functioneren.
2. Informatieverwerking via successieve en/of simultane processen:
a. Successieve informatieverwerking: Stimuli worden sequentieel verwerkt.
b. Simultane informatieverwerking: Stimuli worden simultaan verwerkt.
3. Strategieontwikkeling, strategiegebruik, zelfmonitoring, planning en controle van cognitieve activiteit.

58
Q

Sternbergs triarchische intelligentietheorie

A

Intelligente succesvolle mensen kennen hun sterktes en zwakten volgens Sternberg en kunnen hier ook efficiënt mee omgaan. Deze theorie gaat uit van:
 Componentiële, analytische intelligentie:
- experientele creatieve intelligentie
- contextuele praktische en toepassingsgerichte intelligentie

59
Q

Componentiële, analytische intelligentie:

A

Dit is de cognitieve verwerking van informatie die je nodig hebt om problemen op te lossen door analyse, evaluatie, beoordeling, vergelijking of contrastering

60
Q

Experiëntele, creatieve intelligentie:

A

Het kunnen genereren van nieuwe en bruikbare ideeën om problemen op te lossen.

61
Q

Contextuele, praktische en toepassingsgerichte intelligentie:

A

Het toepassen van vaardigheden die je nodig hebt voor dagelijkse problemen.

62
Q

Intelligentietesten

A

In de praktijk komt intelligentie overeen met wat er wordt gemeten. Er zijn een aantal intelligentietesten. Met welke intelligentietest je gaat werken hangt af van waar je werkzaam bent. Er zijn er namelijk meerdere op de markt.

63
Q

Algemene intelligentie testen

A

 Wechsler Adult Intelligence Scale – IV – NL (WAIS-IV-NL)
 Wechsler Intelligence Scale for Children – V – NL (WISC-V-NL)
 Groninger Intelligentie Test 2 (GIT-2)
 Kaufman Intelligentietest voor Adolescenten en Volwassenen (KAIT)

64
Q

Specifieke intelligentie testen

A
  • Non-verbale test: Raven’s Progressive Matrices: Soms heb je mensen die de taal minder goed
    kunnen en dan moet je een test hebben die meer met visuele stimuli werkt.
  •  Verbale test: Nederlandse Leestest voor Volwassenen (NLV): Je kan ook intelligentie meten bij mensen die hersenschade hebben opgelopen en dan doe je de leestest. Woorden die een onregelmatige uitspraak hebben moeten dan worden uitgesproken door de cliënt. Deze uitspraak konden de cliënten voor de hersenschade doen, dus er wordt getest of deze mensen deze kennis nu nog steeds bezitten.