Week 9 colleges Flashcards

1
Q

Wat is het verschil in tractusproblematiek wanneer je een kind heb met enkel braken of braken geassocieerd met abdominale problematiek?

A
  • Enkel braken: bovenste deel GE-tractus
  • Braken geassocieerd met abdominale problematiek: onderste deel GE-tractus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is pneumotosis intestinalis?

A

Je ziet lucht in de darmen bij een NEC, waaronder ook in de mucosa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een pneumoportogram?

A

Hierbij ontsnapt lucht uit een NEC de vena porta in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke beeldvormende techniek gebruik je bij NEC?

A

X-BOZ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat kun je beoordelen bij een NEC met een horizontale stralengang bij zijdelingse projectie met een X-BOZ? (3)

A
  • Lucht-vloeistof spiegels (obstructie?)
  • Vrije lucht (perforatie?)
  • Onderscheid dunne vs dikke darm
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat kun je beoordelen bij een NEC met een verticale stralengang bij voorachterwaartse projectie met een X-BOZ? (2)

A
  • Luchtdistributie
  • Patroon van dilatatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Aan welk ziektebeeld moet je denken bij een kind met gallig braaksel?

A

Een volvulus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe ontstaat een volvulus?

A

Volvulus: een malrotatie, het coecum blijft recht in de bovenbuik gefixeerd, waarbij de darmen gaan draaien omdat ze niet liggen zoals het hoort.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke radiologische techniek gebruik je bij een verwachte volvulus?

A

Een X-BOZ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat ligt ten gronde aan malrotatie van de darmen?

A

Abnormale positie van de duodenojejunale junctie (DDJ, ligament van Treitz)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe kun je op een contractfoto een (teruggedraaide) malrotatie herkennen?

A

Je ziet dat de dunne darm lissen niet naar de andere kant over de wervelkolom oversteken (rechts op foto)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe kun je pylorushypertrofie herkennen?

A

Excessief braken, maar blijft hongerig (kan familiair zijn)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat ligt ten gronde aan een pylorushypertrofie?

A

Een te dikke en te lange pylorus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe ontstaat een darminvaginatie?

A

Lymfeklieren in vet van buik zwellen op en schuiven de darm naar binnen zodat deze dubbel ligt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe behandel je een darminvaginatie?

A

Je laat contrastvloeistof vanuit het rectum de darm instromen, tot deze stopt (dan ben je bij de invaginatie). Met behulp van druk probeer je het terug te duwen. Als de vloeistof verder loopt dan heb je het opgelost.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waarom doe je bij kinderen bij een verwachte appendicitis geen CT?

A

Je hebt niet veel vet zodat je structuren kunt onderscheiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke beeldvormende techniek gebruik je bij een necrotiserende enterocolitis?

A

Een X-BOZ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke beeldvormende techniek gebruik je bij een volvulus?

A

Een X-BOZ

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke beeldvormende techniek gebruik je bij een malrotatie van de darm?

A

X-BOZ met contrast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke beeldvormende techniek gebruik je bij pylorushypertrofie?

A

Echo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke beeldvormende techniek gebruik je bij een (ileocolische) darminvaginatie?

A

Echo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke beeldvormende techniek gebruik je bij een kind met een appendicitis?

A

Echo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Noem de 7 principes van Wilson over teratogeniteit

A
  1. De structuur en het werkingsmechanisme van de stof (bijv stereoisomeer kan onschadelijk zijn)
  2. Dosis & duur van de blootstelling
  3. Maternale modificatie van de dosis
  4. Mogelijkheid tot bereiken van de foetus
  5. Embryonale periode (specifiek gevoelig processen/periode)
  6. De capaciteit van verschillende organen om de stof te metaboliseren
  7. Genetisch bepaald gevoeligheid van het organisme (moeilijke predictie vanuit dierstudies)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Noem 5 gevolgen van een foetale toxoplasmose infectie

A
  1. Hydrocephalie
  2. Microphthalmie
  3. Chorioretinitis
  4. Hersenbeschadiging
  5. Multipele overige orgaanschade
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hoeveel % van de baby’s die zijn geboren na een toxoplasmoseinfectie hebben ernstige afwijkingen, afhankelijk van in welk trimester de infectie is opgetreden?

A

1e trimester: 15-20% ernstige afwijkingen
2e trimester: 25-30% ernstige afwijkingen
3e trimester: 60% ernstige afwijkingen, waarvan 90% asymptomatisch bij de geboorte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Noem 6 gevolgen van een in utero rubella infectie

A
  1. Glaucoom
  2. Microphthalmie
  3. Cataract
  4. Hartafwijkingen
  5. Slechthorendheid
  6. Mentale retardatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Welke 2 mechanismes zijn er tot pathogenese bij congenitale rubella?

A
  1. Directe virale effecten
  2. Schade door de immuunrespons
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Hoe leidt rubella tot malformaties?

A

Het stopt het delen van cellen, hierdoor inhibitie van organogenese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is het effect van de immuunrespons tegen foetale rubella?

A

Cel lysis, hierdoor weefseldestructie (inclusief vaatwanden) en littekenvorming door ontsteking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat voor afwijkingen hangen samen met een veranderde organogenese door congenitale rubella?

A

Hart- en oogafwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat voor afwijkingen hangen samen met weefseldestructie door de immuunrespons door congenitale rubella?

A

Gehoorverlies, hersenafwijkingen, cataract en arteria pulmonalis stenose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Noem 3 voorbeelden van genetische predispositie, die verschillen in aangedane foetussen kunnen veroorzaken bij gebruik van teratogene stoffen

A
  1. Niet iedere vrouw met DM1 krijgt een kind met een aangeboren hartafwijking
  2. Kinderen van vrouwen met epilepsie, die dezelfde dosis valproaat gebruiken, hebben verschillende aangeboren problemen
  3. Het genetische verschil tussen mens en dier maar het gevaarlijk om dierexperimenteel onderzoek naar de mens te extrapoleren (bepaalde middelen kunnen wel teratogeen zijn in de mens en niet in de muis, en omgekeerd)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Welke principe van wilson speelt een rol bij het feit dat thalidomide verschillende effecten kan hebben op malformaties?

A

Embryonale periode (specifiek gevoelig processen/periode)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Noem 5 soorten effecten die valproaat (anti-epilepticum) kan hebben op een baby

A
  1. Subtiele gelaatsafwijkingen
  2. Radiale straalafwijkingen
  3. Hartafwijkingen
  4. Ontwikkelingsachterstand
  5. Neurale buisdefecten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

In welke zwangerschapstermijn is vitamine A het gevaarlijkst?

A

3e-5e week

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat is de definitie van een syndroom?

A

Definitie syndroom: een syndroom is een herkenbaar patroon van aangeboren afwijkingen waarbij de unieke combinatie van kenmerken een onderscheid mogelijk maakt van andere patronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is de definitie van een major anomalie?

A

Een major anomalie is een afwijking die een nadelig effect heeft op de lichamelijke gezondheid en kan zelfs levensbedreigend zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat is de definitie van een minor anomalie?

A
  • Een minor anomalie is een kenmerk dat bij minder dan 4% van de personen in een bepaalde bevolkingsgroep voorkomt
  • Een zijn over het algemeen geen invloeden op de lichamelijke gezondheid; maar er zijn vaak wel gevolgen voor het psychisch welbevinden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat is de kans op een major anomalie bij 0, 1, 2 en 3 minor anomalies resp.?

A

0: 1,5%
1: 3%
2: 7%
3: >25%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat is de definitie van een deformatie?

A

Een deformatie is een afwijkende vorm of positie als gevolg van mechanische krachten welke inwerkten op een aanvankelijk normale structuur. Wanneer deze krachten opgeheven worden, kan een spontane correctie optreden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Wat is de definitie van een disruptie?

A

Een disruptie is een afwijkende vorm als gevolg van ernstige schade door extrinsieke factoren aan een aanvankelijk normale structuur

De schade beperkt zich niet tot de grenzen welke bij de normale embryonale ontwikkeling gevormd zijn. Spontane correctie is niet meer mogelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat voor soort afwijking zijn amniotic bands?

A

Een disruptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Wat kunnen oorzaken van een disruptie zijn?

A

Extrinsieke factoren zoals infectie, ischemie, bloeding, teratogenen, traumata

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wat is de definitie van een malformatie?

A

Een malformatie is een afwijking van een orgaan, deel van een orgaan of lichaamsdeel ten gevolge van een reeds vanaf het begin afwijkend ontwikkelingsproces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat voor soort afwijking zijn een schisis, polydactylie en split hand? (disruptie, malformatie, deformatie, dysplasie)

A

Een malformatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Noem 3 soorten oorzaken van een malformatie

A
  1. Niet-erfelijke oorzaken (bijv softenon)
  2. Erfelijke oorzaken (bijv genmutatie)
  3. Combinatie van erfelijke en niet-erfelijke factoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat is de definitie van dysplasie?

A

Een dysplasie is een abnormale histiogenese (organisatie van cellen naar weefsels) en de morfologische gevolgen daarvan

Veel dysplasieën uiten zich in meerdere orgaansystemen, zoals bijvoorbeeld bindweefselaandoeningen en skeletaandoeningen

48
Q

Wat voor soort afwijking is osteogenesis imperfecta? (disruptie, malformatie, deformatie, dysplasie)

49
Q

Noem 3 hoofdproblemen die het vermoeden op een syndroom doen stijgen

A
  • Het voorkomen van één of meerdere aangeboren afwijkingen
  • Groeiachterstand aanwezig bij de geboorte
    of in de eerste levensjaren optredend
  • Achterstand in verstandelijke ontwikkeling
50
Q

Wat is het verschil tussen hoofd- en nevensymptomen bij een syndroom?

A
  • Hoofdsymptomen zijn de kenmerken waarop de diagnose gesteld wordt
  • Nevensymptomen zijn de kenmerken welke de diagnose ondersteunen
51
Q

Wat is de beginleeftijd, vroege symptomen en late symptomen van milde dystrophia myotonica?

A

Beginleeftijd: >50
Vroege symptomen: staar
Late symptomen: myotonie, lichte zwakte

52
Q

Wat is de beginleeftijd, vroege symptomen en late symptomen van volwassen dystrophia myotonica?

A

Beginleeftijd: 12-50
Vroege symptomen: myotonie, spierzwakte
Late symptomen: toename zwakte, staar, traagheid, apathie, orgaanstoornissen

53
Q

Wat is de beginleeftijd, vroege symptomen en late symptomen van kinder dystrophia myotonica?

A

Beginleeftijd: 1-12
Vroege symptomen: leerproblemen, spraakproblemen, darmklachten
Late symptomen: myotonie, spierzwakte, als bij volwassen type

54
Q

Wat is de beginleeftijd, vroege symptomen en late symptomen van congenitale dystrophia myotonica?

A

Beginleeftijd: bij geboorte
Vroege symptomen: hypotonie, ademhalingspatronen, slikproblemen, leerproblemen, spraakproblemen, klompvoeten
Late symptomen: als bij kindertype

55
Q

Wat houdt variabele expressie in?

A

Als je een genetische aandoening hebt, kunnen er verschillende symptomen in verschillende ernst ontstaan

56
Q

Wat houdt penetrantie in?

A

Het percentage van individuen die de aandoenign heeft; van de meest geringe symptomen tot de meest ernstige vorm

57
Q

Wat is de mildste vorm van holoprosencefalie?

A

Eem enkele middelste snijtand

58
Q

Noem een ziektebeeld waarbij je één ziektebeeld hebt met meerdere genen die een rol spelen

A

Noonan syndroom

59
Q

Hoe penetrant en hoe variabel is marfan syndroom?

A

Hoog penetrant, hoog variabel

60
Q

Hoe penetrant en hoe variabel is achondroplasie?

A

Hog penetrant, laag variabel

61
Q

Hoe penetrant en hoe variabel is Muenke syndroom?

A

Verminderd penetrant, geringe variabele expressie

62
Q

Noem 5 ziektes die op kunnen treden bij een afwijking in het FGFR3-gen (5 verschillende, allelische ziekte!)

A
  • Thanatophore dysplasie
  • Syndroom van Crouzon met acanthosis nigricans
  • Achondroplasie
  • Hypochondroplasie
  • Syndroom van Muenke
63
Q

Wat is de definitie van een associatie?

A

Een associatie is het vaker dan op basis van toeval in combinatie met elkaar optreden van twee of meer aangeboren afwijkingen.

Deze combinatie van aangeboren afwijkingen vormt voor zover bekend geen sequentie of syndroom.

64
Q

Waar staat VACTERL-H voor? (associatie)

A
  • Vertebral defects
  • Anal atresia of stenosis
  • Cardiac defects
  • Tracheo-Esophageal fistula
  • Radial defects and Renal anomalies
  • non-radial Limb defects
  • Hydrocephalus
65
Q

Waar staat MURCS voor? (associatie)

A
  • MUllerian duct aplasia
  • Renal aplasia
  • Cervicothoracic SOmite dysplasia
66
Q

Waar staat CHARGE voor? (associatie/syndroom)

A
  • Coloboma of iris or retina
  • Heart defects
  • Atresia of the choanae
  • Retardation
  • Genital abnormalities
  • Ear abnormalities
67
Q

Wat is de definitie van een sequentie?

A

Een sequentie is een combinatie vanaangeboren afwijkingen welke, in één of meerdere cascades, voortvloeien uit één enkele initiële aangeboren afwijking of mechanische kracht.

68
Q

Noem de volgorde van de sequentie van de Robin sequentie (4)

A
  1. Micro/retrognatie
  2. Verplaatsing tong naar achteren
  3. Voorkomt sluiting van het zachte gehemelte
  4. U-vormige schisis
69
Q

Hoe kun je het verschil tussen een primaire en een secundaire schisis?

A

Primair: V-vormig
Secundair: U-vormig/rond

70
Q

Welke 2 soorten schisis heb je?

A
  1. Cheilognathopalatoschis
    • Unilateraal vs bilateraal
    • Lip (cheilo)
    • Kaak (gnatho)
    • Gehemelte (palato)
  2. Geïsoleerde mediane palatoschisis → alleen palatum
71
Q

Tussen welke 2 processen is een fusieprobleem aanwezig bij Cheilognatopalatoschisis? In welke week van de embryonale ontwikkeling ontstaat dit?

A
  • Fusieprobleem tussen frontonasale en maxillaire prominentie
  • Week 6-9 embryonale ontwikkeling
72
Q

Tussen welke 2 structuren is een fusieprobleem aanwezig bij een geïsoleerde palatoschisis? In welke week van de embryonale ontwikkeling ontstaat dit?

A
  • Fusie probleem tussen palatum gewelven
  • Week 13-14 embryonale ontwikkeling
  • Fusie van anterieur naar posterieur
73
Q

Wat is in deze scenario’s de kans op herhaling van CL/CLP?

  • 1 kind/ouder met CL/CLP
  • 2 kinderen met CL/CLP
  • 1 kind + 1 ouders met CL/CLP
A
  • 1 kind/ouder met CL/CLP: 4%
  • 2 kinderen met CL/CLP: 9%
  • 1 kind + 1 ouders met CL/CLP: 17%
74
Q

Waar bestaat de pre-chirurgische behandeling van CL/CLP uit?

A

Prsurgical taping om de zijdes dichter bi jelkaar te brengen

75
Q

Noem 3 chirurgische mogelijkheden voor een lipsluiting bij CL/LP

A
  1. Millard rotatie advancement
  2. Fisher lipsluiting
  3. Bilaterale lipsluiting
76
Q

Wat is een Vomerlap? Wat zijn de 2 doelen hiervan?

A
  • Techniek om een gedeeltelijke sluiting van de palatum durum mogelijk te maken
  • Doel:
    • Breedte palatumspleet verminderen
    • Kleinere kans op complicaties (met name fistelvorming) tijdens volledige palatumsluiting
77
Q

Noem 4 complicaties die kunnen voorkomen na een schisisbehandeling

A
  • Infectie
  • Nabloeding
  • Wonddehiscentie
  • Litteken (hypertrofie/optrekken)
78
Q

Wat is de belangrijkste spier van het palatum? Wat gebeurt er bij onvoldoende correctie bij een palatoschisis?

A

m. levator veli palatini. bij onvoldoende correctie ontstaat VPI, een velopharyngeale insufficiëntie

79
Q

Wat is de belangrijkste arterie van het palatum?

A

a. palatina major

80
Q

Noem 5 complicaties die op kunnen treden na een palatoraphie

A
  • Infectie
  • Nabloeding
  • Necrose mucosa
  • Wonddehiscentie → fistel
  • VPI - velopharyngeale insufficiëntie
81
Q

Wanneer doe je na een behandeling voor palatoschisis spaakverbeterende chirurgie?

A

Indien er sprake is van VPI (= geen volledige sluiting) op nasoendoscopie

82
Q

Noem 3 technieken voor spraakverbeterende chirurgie na onsuccesvolle behandeling voor palatoschisis

A
  • Intravelaire veloplastiek = redo sluiting palatum molle
  • Wanglap (buccal myomucosal flap)
  • Pharyngoplastiek
83
Q

Welke weefsels verkleuren blauw bij een baby met cyanose?

A
  1. Slijmvliezen
  2. Nagelbed
  3. Tong
  4. Lippen
  5. Huid
84
Q

In welke 2 oorzaken is cyanose bij zuigelingen onder te verdelen?

A
  1. Aangeboren hartafwijkingen
  2. Pulmonale oorzaken
85
Q

Welke 3 problemen die bij aangeboren hartafwijkingen optreden geven cyanose?

A
  • Verkeerde aansluitingen
  • Intracardiale menging O2 rijk en O2 arm bloed
  • Onvoldoende longdoorbloeding
86
Q

Welke 2 pulmonale oorzaken kunnen leiden tot cyanose?

A

Onvoldoende ventilatie
Onvoldoende functioneren longweefsel

87
Q

Hoe meet je centrale cyanose?

A

saturatie in aorta laag

88
Q

Wat is het verschil tussen centrale en perifere cyanose, obv hun verschijnselen?

A
  • Centrale cyanose → in aorta lage saturatie
    • Arteriële bloed onderverzadigd met O2
    • Cyanose van slijmvliezen/tong/nagelbed
  • Perifere cyanose
    • Normale O2-saturatie arterieel bloed
    • Verhoogde O2 extractie in weefsels
    • Blauwe, vaak koude, acra
89
Q

Wat zijn de top 5 aangeboren hartafwijkingen die leiden tot cyanose?

A
  1. Tetralogie van Fallot
  2. Transpositie van de grote vaten
  3. Pulmonalis atresie
  4. Totaal abnormale longvene drainage
  5. Tricuspidalis atresie
90
Q

In welke 3 categorieën zijn craniosynostoses onder te verdelen?

A
  1. Unisuturaal
  2. Multisuturaal
  3. Syndromaal
91
Q

Wat onderscheidt een multisuturale craniosynostose van een syndromale synostose?

A

Bij een multisuturale craniosynostose heb je geen verdere ocngenitale afwijkingen, bij een syndromale craniosynostose wel

92
Q

Hoeveel % van de kinderen met een unisuturale craniosynostose heeft last van een verhoogde hersendruk? En bij multisuturaal en syndromaal?

A

Unisuturaal: 10%
Multisuturaal: 40%
Syndromaal: 40%

93
Q

Welke sutura(‘s) is/zijn aangedaan bij een brachycephalie?

A

Bicoronaal

94
Q

Welke sutura(‘s) is/zijn aangedaan bij een trigonocephalie?

A

Sutura metopica

95
Q

Welke sutura(‘s) is/zijn aangedaan bij een scaphocephalie?

A

Sutura saggitalis

96
Q

Welke sutura(‘s) is/zijn aangedaan bij een anterieure plagiocephalie?

A

unicoronaal

97
Q

Welke sutura(‘s) is/zijn aangedaan bij een posterieure plagiocephalie?

98
Q

Hoe kun je het verschil tussen een houdingsafhankelijke plagiocephalie zien en eentje veroorzaakt voor een craniosynostose?

A

Houdingsafhankelijk: parallellogramvorm, oor aangedane zijde staat meer naar voren

99
Q

Welke craniosynostose komt het meeste voor?

A

Een scaphocephalie

100
Q

Welke 2 behandelingen voor een scaphocephalie zijn er?

A

Veerdistractie en een open remodellatie

101
Q

Wat betekent hypo/hypertelorisme?

A

Hypo: ogen te dicht bij elkaar
Hyper: ogen te wijd uit elkaar

102
Q

Welke 3 operatieve behandelingen bestaan er voor hypo/hypertelomerisme?

A
  1. U-shaped osteotomy (subcraniaal)
  2. Box osteotomy (gecombineerd intra-/extracranieel)
  3. Facial bipartition (gecombineerd intra-/extracranieel, orbita + midface)
103
Q

Welke 4 aangezichtsdysplasieën heeft vd meulen beschreven?

A
  1. Internasale dysplasie
  2. Nasale dysplasie
  3. Nasomaxillaire dysplasie
  4. Maxillaire dysplasie
104
Q

Welke 3 Tessier lijnen zijn aangedaan bij Treacher Collins syndroom?

105
Q

Welke spier is aangedaan bij ptosis?

A

m. levator palpebrae

106
Q

Noem 3 congenitale afwijkingen van de oren

A
  1. Bijoren
  2. Afstaand/flapoor
  3. Microtie
107
Q

Noem 3 oorzaken van een afstaand/flapoor

A
  1. Onderontwikkelde antihelixplooi
  2. Te diepe concha
  3. Afstaande oorlel/lobulus
108
Q

Wat zijn de 5 major criteria van craniofaciale microsomie?

A
  1. Mandibula hyperplasie
  2. Microtie
  3. Orbita/ossale hypoplasie
  4. n. facialis
109
Q

Wat zijn de 6 minor criteria van craniofaciale microsomie?

A
  1. Weke delen deficiëntie
  2. Bijoor
  3. Macrostomie
  4. Schisis
  5. Epibulbair dermoid
  6. Hemivertebrae
110
Q

Welke criteria (major/minor) moeten bij craniofaciale microsomie aanwezig zijn?

A

1 major, óf 1 major + 1 minor, óf 3 minor

111
Q

Waardoor kan bij de pierre-robin sequentie het palatum niet sluiten?

A

Doordat de tong te dik is

112
Q

Wat is een torticollis van de hals?

A

Er is een te strakke sternocleudomastoideus, hierdoor staat het hoofd scheef

113
Q

Hoe ontstaat een halscyste?

A

Door kieuwbogen die niet correct sluiten

114
Q

Wat houdt het Poland syndroom in?

A

Dit is een agenesie van de sternale kop van de m/ pectoralis major

115
Q

Aan welke kant zie je Poland syndroom meer?

116
Q

Wat is pseudogynaecomastie?

A

Wanneer een man die te dik is ‘borsten’ ontwikkelt, dit telt niet als gynaecomastie