Week 8 colleges Flashcards

1
Q

Welk % van de groei is genetisch bepaald?

A

80%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wanneer is een lengte klein of groot?

A

Wanneer deze meer dan 2 SDS van de referentiepopulaite afwijkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe bereken je voor een kind de target height en de target height range?

A

Target height: berekend obv gemeten lengte biologische ouders
Target height range = +/- 1.6 SDS rondom TH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wanneer is een target height minder betrouwbaar?

A

Bij >20 cm lengteverschil tussen ouders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Noem (op basis van abnormale lengtegroei) 3 signalen die een vergrote kans op pahtologie geven

A
  1. Groei afbuiging of versnelling (>1 SDS, herhaald gemeten)
  2. Te kleine of te grote lengte (<2 of >2 SDS)
  3. Groot verschil met streeflengte (> 1.6 SDS)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Noem 3 vormen van primaire goriestoornissen

A
  • Verstoorde regulatie groei (epifysair) schijf
  • Mutaties in genen met rol in cellulaire processen, paracriene
    signalen, extracellulaire matrix
  • SGA (small for gestational age) geboorte zonder inhaalgroei
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Noem 2 voorbeelden van secundaire groeistoornissen

A
  • Invloed van buiten op groei (epifysair) schijf
  • Endocriene stoornissen, chronische ziekte, onder/overvoeding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke 2 soorten primaire groeistoornissen zijn er?

A
  1. Zonder/met dysmorfe kenmerken (gaat gepaard met disproportie en zijn monogenetisch)
  2. Met dysmorfe kenmerken/syndromaal (chromosomaal/(epi)genetisch)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de 4 Netchine-Harbison criteria voor Silver-Russell syndroom?

A
  • SGA geboorte
  • Relatieve macrocefalie bij geboorte met frontal bossing
  • Voedingsproblemen en/of BMI < -2SDS
  • Postnataal slechte groei
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Noem 5 oorzaken voor secundaire groeistoornissen

A
  1. Endocriene stoornissen
  2. Chronische ziekte in orgaansystemen
  3. Iatrogeen (glucocorticoïden, bestraling)
  4. Emotionele deprivatie
  5. Malnutritie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het verschil in groeicurves tussen primaire en secundaire groeistoornissen?

A

Primair: vroege afbuiging met stabiele lengtegroei tot aan puberteit
Secundaire: aanvankelijk normale groei, gevolgd door afbuiging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de gevolgen van een groeihormoondeficiëntie?

A
  • Kleine lengte, meestal met progressieve afbuiging
    • Vaak afbuiging pas zichtbaar na 1e levensjaar
  • Vertraagde botrijping en daardoor achterlopende skeletleeftijd
  • Meer vet, minder spiermassa, verminderde botdichtheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Noem 3 oorzaken van Cushing’s

A
  • ACTH producerende tumor in hypofyse (ziekte van cushing)
  • Cortisol producerende tumor in bijnier (syndroom van cushing)
  • Iatrogeen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Noem 3 endocriene stoornissen met invloed op de lengtegroei

A
  1. Stoornis in de HG-IGF1-as
  2. Hypothyreoïdie
  3. Cushing’s
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe test je op een GH-IGF-1 as stoornis bij kinderen met een afwijkende lengte?

A
  • GH stimulatie testen
    • Clonidine en/of arginine
    • Beide testen kunnen op 1 dag
    • Priming bij meisjes >8 jaar en jongens >9 jaar
  • Combinatie van IGF-I waarde en oploop GH tijdens testen
    • (Partiële) groeihormoondeficiëntie
    • Groeihormoonresistentie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Bij hoeveel % van de verwezen kinderen met een te grote lengte is er sprake van pathologie?

A

1,5-12%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Noem 2 primaire en 1 secundaire groeistoornis die leidt tot een te grote lengte

A

Primair: Klinefelter & Marfan
Secundair: pubertas praecox

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Noem de 5 kernpunten van lichamelijk onderzoek bij iemand met een te grote lengte

A
  1. Lengte, gewicht, SO, zithoogte, spanwijdte
  2. Ontwikkelingsniveau en gedrag
  3. Dysmorfieën
  4. Tanner stadiëring, gynaecomastie
  5. Marfanoïde kenmerken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is de Beighton score?

A

Dit is een score voor hypermobiliteit, deze wordt gedaan om te testen op Marfan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat kun je soms zien op een X-hand bij kinderen die te snel groeien?

A

Een te hoge skeletleeftijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Waardoor wordt de groeispeurt aangezet?

A

Door de aanmaak van geslachtshormonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Noem 5 invloeden op de groeischijven

A
  1. Hormonen
  2. Genen
  3. Voeding
  4. Chronische ziekte
  5. Medicatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Bij welke soort groeistoornis past een afbuigende groeicurve?

A

Secundair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waar zijn GH en IGF-I essentieel voor?

A
  1. Lengtegroei (direct effect en mn via stimulatie productie IGF-I)
  2. Botdichtheid
  3. Balans spier- en vetmassa
  4. Cardiovasculaire gezondheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welke 3 locaties van stoornissen zijn er mogelijk ik de GH-IGF-I as? Welke waardes van GH en IGF-I zie je?

A
  • Op niveau van hypofyse:
    • GH laag
    • IGF-I laag
  • Op niveau van lever
    • GH hoog
    • IGF-I laag
  • Op niveau doelorganen
    • GH hoog
    • IGF-I hoog
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is het verschil in lengtegroei tussne kinderen met cusing en obesitas?

A

Cushing: lengte blijft achter, gewicht neemt toe
Obesitas: beide lengte en gewicht nemen toe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Noem 5 redenen voor groeiremming bij chronische ziekte

A
  1. Chronische inflammatie met productie van cytokinen
  2. Ondervoeding
  3. Gestoorde balans tussen intake en verbruik
  4. Gestoorde opname van voedingsstoffen
  5. Hypoercortisolisme (endogeen en door steroïde-medicatie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wat is het verschil in de botleeftijd tussen primaire en secundaire groeistoornsisen?

A
  • Primair: botleeftijd conform kalenderleeftijd
  • Secundair: botleeftijd left achter
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Noem 6 belangrijke oorzaken van perinatale sterfte

A
  1. Prematuriteit
  2. Dysmaturiteit (IUGR/SGA)
  3. Aangeboren afwijkingen
  4. Placenta-afwijkingen
  5. Infecties
  6. Lage APGAR-score
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Welke compensatiemechanismen treden op in de placenta bij pathologie?

A
  1. Versnelde uitrijping (meer terminale villi)
  2. Niet-fysiologische erythroblastosis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat is een typisch teken van terminale villus deficiëntie?

A

Geen vasculosyncytiële membranen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Waar staat PROM voor? Wat is het gevaar?

A

Premature rupture of membranes. Het gevaar is het ontwikkelen van een chorio-amnionitis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Noem 2 oorzaken van chorio-amnionitis

A
  1. Opstijgende infectie -> bacterieel, vroeggeboorte, PROM
  2. Hematogeen (transplacentair) -> viliitis, TORCHES
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat is een chronische histiocytaire intervillositis

A

Je ziet macrofagen in de intervilleuze ruimte die ook fibrineneerslag geven. De oorzaak is onduidelijk, maar het zorgt dus voor verminderde gaswisseling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Hoe leidt covid tot vroeggeboorte en overlijden?

A

Doordat het chronische histiocytaire interillositis veroorzaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Noem 5 problemen van de neonaat die zijn geassocieerd met prematuriteit

A
  1. Hyaliene membranenziekte
  2. Bronchopulmonale dysplasie
  3. Necrotiserende enterocolitis
  4. Retinopathie van de prematuriteit
  5. Germinale matrix en intraventriculaire hersenbloedingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat is de meest frequente oorzaak van respiratoire insufficiëntie bij pasgeborenen?

A

Respiratory distress syndrome door een tekort an surfactant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Noem 4 predisponerende factoren voor respiratory distress syndrome in pasgeborenen

A
  1. Sectio caesarea
  2. Maternale diabetes
  3. Mannelijk
  4. Gemelli (tweelingen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Wat is het probleem bij respiratory distress syndrome in prematuren?

A

Een tekort een surfactant (type II pneumocyten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat is preventieve therapie voor RDS?

A
  1. Prenataal corticosteroiden moeder
  2. Postnataal surfactant baby
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Noem 2 complicaties van RDS bij prematuren

A
  1. Brochopulmonale dysplasie
  2. Retinopathie van prematuriteit (door extra zuurstoftoediening)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat is bronchopulmonale dysplasie?

A

Een vermindering van het aantal alveoli met een relatief onrijp beeld van het longparenchym die minder goed de gaswisseling kunnen verzorgen. Dit zie je vaak na RDS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Waar vind het necrotiserende enterocolitis bij prematuren?

A

Het terminale ileum, coecum en colon ascendens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Noem 3 bijdragende factoren aan necrotiserende enterocolitis

A
  1. Darmischemie
  2. Bacteriële colonisatie
  3. Enterale voeding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat is de mortaliteit bij necrotiserende enterocolitis bij pasgeborenen?

A

10-25%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat kun je toedienen ter preventie van necrotiserende enterocolitis?

A

Moedermelk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat is pneumatosis bij necrotiserende enterocolitis?

A

Wanneer er gas ontstaat in de darm rond de ontsteking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Noem 3 primaire/aangeboren longaandoeningen bij prematuren/die bijdragen aan perinatale pathologie

A
  1. Surfactant eiwit deficiënties
  2. Alveolaire capillaire dysplasie
  3. Pulmonale hypertensie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat is de definitie van SIDS?

A

Kind tussen 1 maand en 1 jaar met onverklaarbare dood

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wanneer mag je pas de diagnose SIDS stellen?

A

Wanneer er zelfs na obductie geen aangewezen dood wordt gevonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Noem 4 omgevingsfactoren die de kans op SIDS vergroten

A
  1. Buikslapen!!!
  2. Co-sleeping
  3. Hyperthermie (dekbedje)
  4. Slapen op een zacht oppervlak
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Noem 5 risicofactoren voor SIDS die je bij de ouders vindt

A
  • Jonge maternale leeftijd
  • Roken en drugsgebruik van beide ouders (RR 10)
  • Weinig of geen perinatale org
  • Lage socio-economische status
  • Kinderen kort op elkaar geboren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Noem 6 risicofactoren voor SIDS die je kunt vinden bij het kind

A
  • Prematuren of ex-prematuren
  • Mannelijk geslacht
  • Meerlingen
  • SIDS bij een broertje of zusje
  • Voorafgaande respiratoire infecties
  • Hersenstamafwijkingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Noem 5 verschillen tussen het ademhalingssysteem bij kinderen en volwassenen

A
  • Heel nauw luchtwegsysteem (bij neonaat 5 mm) → bij een klein beetje oedeem al grote afsluiting, hierdoor weerstand omhoog
  • Bronchuswand structuur: meer kraakbeen/soft tissue, premature cilia, minder glad spierweefsel → incidentie occlusie/collaps omhoog, sputum mobilisatie omlaag
  • Lucht/weefsel oppervlak: minder/onrijpe alveoli, kleinere luchtwegen
  • Ribben: meer kraakbeen, horizontale positie → compliantie omhoog, intercostaalspieren zijn niet zo nuttig
  • Diaphragma: horizontale positie, minder type I vezels → uitputting omhoog
    • Kinderen kunnen hun hulpademhalingsspieren niet gebruiken
55
Q

Noem 3 intra-uteriene infecties die transplacentair tot stand komen

A
  • Listeria monocytogenes
  • Toxoplasmose gondii
  • CMV
56
Q

Noem 3 intra-uteriene infecties die opstijgend of via te vagina tot stand komen

A
  • GBS
  • Escherichia coli
  • Herpes simplex
57
Q

Waar staat TORCHES voor?

A
  • Toxoplasmose
  • Other → HIV & Parvo B19
  • Rubella
  • Cytomegalovirus
  • HErpes simplex
  • Syfilis
58
Q

Bij hoe veel % van de pasgeborenen in NL zie je congenitale CMV?

59
Q

Noem 6 symptomen die je ziet in de kliniek bij congenitale CMV

A
  1. Prematuritas
  2. SGA
  3. Hepatosplenomegalie
  4. Icterus
  5. Neurologische afwijkingen
  6. Petechiën
60
Q

Hoe diagnosticeer je congenitale CMV?

A

OCR CMV in urine en speeksel. Een positieve PCR voor de leeftijd van 21 dagen is bewijzend voor een congenitale infectie.

61
Q

Hoe en wanneer behandel je congenitale CMV?

A

Met ganciclovir, bij chorioretinitis en bij pneumonie

62
Q

Wanneer is een CMV infectie bewezen congenitaal? Hoe test je alsnog voor CMV indien hier niet aan is voldaan?

A

Als het voor 21 dagen na geboorte positief is. Na 21 dagen kun je nog de hielprik gebruiken

64
Q

Wanneer worden kinderen bij moeders met herpes het ziekste?

A

Als moeder geen antistoffen heeft

65
Q

Wanneer worden de meeste kinderen van moeders met herpes ziek (soort infectie van moeder)?

A

Bij een ware primaire infectie, zonder eerder doorgemaakte HSV-1 of recurrent infectie

66
Q

Noem 2 redenen waarom een kind van een moeder met een primaire herpes infectie zieker wordt

A
  1. Moeder heeft geen antistoffen
  2. Hogere viral load
67
Q

Wat zijn de 3 verschillende uitingsvormen van herpes in de neonaat?

A
  1. Gedissemineerd (1e week)
  2. CNS (2-3e week)
  3. Huid/oog/mond (2e week)
68
Q

Wat is een valkuil bij herpes in neonaten?

A

De huid is niet altijd aangedaan

69
Q

Noem 2 manieren van diagnostiek van congenitale herpes

A
  1. Tzank-test huidlaesie (multinucleaire reuscellen met intranucleaire insluitsels)
  2. PCR oropharynx
70
Q

Hoe behandel je herpes bij een neonaat?

71
Q

Noem 5 belangrijke kenmerken in het herkennen van een TORCHES congenitale infectie

A
  1. Dysmaturiteit
  2. Microcephalie
  3. Hepatosplenomegalie
  4. Icterus
  5. Anemie/trombocytopenie
72
Q

Noem 2 ziektes waardoor conjunctivitis neonatorum kan worden veroorzaakt

A
  1. Chlamydia trachomatis
  2. Neisseria gonorrheae
73
Q

Noem 6 klinische kenmerken van een neonataal ziek kind

A
  • Kreunen: hierdoor wordt de druk in de longen hoger en staan de longblaasjes open
  • Slechte perifere circulaite/grauw
  • Temperatuurinstabiliteit
  • Apnoes/bradycardieën
  • Convulsies
  • Weinig/niet actief (stilletjes)
74
Q

Noem de 3 meest voorkomende verwekkers van postnataal verworven infecties

A
  • B-hemolytische streptokok groep B
  • E. coli
  • Soms listeria monocytogenes
75
Q

Wat zijn de onset, transmissie en de symptomen van early onset groep B streptokokken bij neonaten?

A

Onset: dag 0-6, 90% eerste levensdag
Transmissie: verticaal
Symptomen: kreunen, apnoe, pneumonie, shock, meningitis (25%

76
Q

Wat zijn de onset, transmissie en de symptomen van late onset groep B streptokokken bij neonaten?

A

Onset: dag 7-3 mnd (piek 3-4 weken pp)
Transmissie: verticaal & horizontaal (hygiëne)
Symptomen: sepsis, meningitis (75%)

76
Q

Hoe veel % van de GBS neonatale infecties is early onset? Hoeveel % is late onset?

A

Early: 75%
Late: 25%

77
Q

Wat is het belangrijkste verschil in symptomatologie tussen early- en late-onset GBS in neonaten?

A

Bij early heb je maar in 25% van de gevallen meningitis, bij late in 75%

78
Q

Noem 5 risicofactoren voor een neonatale GBS-infectie waarbij je altijd GBS-diagnostiek doet

A
  1. Dreigende vroeggeboorte (37 weken)
  2. PROM >24 uur bij à terme neonaat
  3. GBS-kolonisatie in een voorgaande zwangerschap/zware maternale kolonisatie (urineweginfectie)
  4. Eerder kind met early-onset sepsis men onbekende verwekker
  5. Tekenen infectie bij moeder (sepsis)
79
Q

Wat zijn de morbiditeit en de mortaliteit van een neonatale GSB infectie?

A

Mortaliteit: 5-10%
Morbiditeit: 50% (vnmlk sepsis)

80
Q

Noem 3 redenen voor bloedverlies vroeg in de zwangerschap

A
  1. Fysiologisch bloedverlies
  2. Dreigende miskraam
  3. Minder waarschijnlijk: MOLA, EUG
81
Q

Noem een aantal aanwijzingen voor een EUG

A
  • Vaginaal bloedverlies
  • Buikpijn heviger en/of anders dan bij menstruatie
  • Risicofactoren voor EUG: tubachirurgie, fertiliteitsbehandeling, PID, eerdere EUG
  • Zwangerschap bij spiraal of na sterilisatie
  • Bij LO: pijn bij palpatie buik, peritoneale prikkeling, slingerpijn bij VT
  • Positieve zwangerschapstest
  • Cave: bedreigde circulatie
82
Q

Hoe groot is de kans dat een zwangerschap intact blijft indien er bij 16 weken op de echo een kloppend hart wordt gezien?

83
Q

Noem 3 oorzaken van bloedverlies in het 3e trimester

A
  • Dreigende vroeggeboorte
  • Abruptio placentae
  • Placenta praevia
84
Q

Wat zijn alarmsignalen bij hyperemesis gravidarum voor een gynaecologische verwijzing?

A

Bij dreigende dehydratie, gewichtsverlies of onvoldoende verbetering van klachten ondanks behandeling met anti-emetica: verwijzing gynaecologie

85
Q

Met welke medicatie kun je hyperemesis gravidarum behandelen?

A

meclozine of metoclopramide

86
Q

Noem 6 symptomen van pre-eclampsie

A
  • Pijn in bovenbuik/tussen schouderbladen
  • Hoofdpijn (pijnstillers helpen niet)
  • Visusklachten
  • Misselijkheid en/of braken
  • Ziek of griepachtig gevoel (zonder koorts)
  • Plotseling vocht vasthouden in gezicht, armen of voeten
87
Q

Tot aan wanneer kan pre-eclampsie optreden?

A

Tot aan 4 weken postpartum

88
Q

Waarom wil je bij mastitis niet stoppen met borstvoeding geven?

A

Stoppen zorgt voor abcedering

89
Q

Wanneer geef je bij mastitis antibiotica? Wat geef je?

A
  • Antibiotica bij: algemeen ziek zijn, koorts én tepelkloven, of geen verbetering bij afwachtend beleid
    • Advies: flucloxacilline 4x dd 500 mg
90
Q

Waar staan de 3 B’s voor bij koorts in het kraambed?

A

Buik, benen, borsten

91
Q

Waar moet je aan denken wanneer iemand last heeft van mastitis maar geen borstvoeding geeft?

A

Mastitis carcinomatosa

92
Q

Noem 2 redenen waarom we in Nederland niet zo veel borstvoeding zien

A
  1. In Nederland drinken we veel koemelk
  2. In Nederland hebben we een kort bevallingsverlof en meer hoogopgeleiden -> niet te combineren met werk
93
Q

Noem 3 soorten ontstekingen bij de baby waar moedermelk tegen beschermt

A
  1. Maagdarminfecties
  2. Oorontstekingen
  3. Luchtweginfecties
94
Q

Noem 3 soorten antistoffen die voorkomen in moedermelk

A

sIgA, IgM, IgG

95
Q

Wat is het voordeel aan het feit dat sIgA in moedermelk aanwezig is?

A

IgA werkt specifiek, waardoor het ziekteverwekkers elimineert.

96
Q

Noem 5 onderdelen van de aspecifieke afweer aanwezig in moedermelk

A

complement, chemotactische factoren, hormonen & groeifactoren, antivirale factoren

97
Q

Wat is het voordeel van lactoferrine in moedermelk?

A

Het verbetert het microbioom, hierdoor meer diversiteit en bescherming

98
Q

Hoe kan borstvoeding bijdragen aan een dalende wiegendoodcijfers?

A

Door de afweerstoffen zorgt het voor minder luchtweginfecties

99
Q

Hoe draagt moedermelk bij aan een betere neuro/hersenontwikkeling?

A

Doordat er essentiële (lange keten) vetzuren inzitten die bouwstoffen zijn voor hersenweefsel en de retina

100
Q

Hoe kan moedermelk geven zorgen voor minder postnatale depressie en psychose?

A

Het geven van moedermelk bevordert de natuurlijke band tussen moeder en kind

101
Q

Wat is één van de belangrijkste effecten van moedermelk geven aan prematuren?

A

De necrotiserende enterocolitiscijfers dalen 6-10x

102
Q

Noem 5 voordelen van het geven van moedermelk aan prematuren

A
  1. Infecties van 47% naar 29%
  2. Snellere volledige enterale voeding
  3. Necrotiserende enterocolitis daalt 6-10x
  4. Minder heropnames na ontslag
  5. Betere psychomotore ontwikkeling
103
Q

Uit welke 4 onderdelen bestaat farmacokinetiek?

A
  • Absorptie
  • Distributie
  • Metabolisme
  • Eliminatie
104
Q

Hoe verandert de pH in de maag van een baby?

A

pH in de maag is na geboorte rond de 7, in de eerste levensmaanden daalt dit tot de volwassen graad

105
Q

Noem 4 belangrijke veranderingen van neonataal tot kind die invloed hebben op de farmacodynamiek/absorptie van geneesmiddelen

A
  • Zuurgraad in maag
  • Enzymactiviteit in darmen
  • Darmpassage
  • First-pass uptake
106
Q

Noem 2 effecten van de zuurgraad in de maag van baby’s op 2 verschillende groepen geneesmiddelen

A
  • Zuur labiel: opname verhoogd in neonaat
    • Penicilline, erythromycine
  • Zwakke organische zuren: opname verlaagd in neonaat
    • Fenobarbital, fenytoine
107
Q

Vanaf welke leeftijd is de maagpassage op een normale snelheid bij kinderen? Hoe zit dat daarvoor?

A

Vanaf 6-8 maanden in deze normaal, daarvoor vertraagd

108
Q

Noem 3 nadelen van geneesmiddelen rectaal toedienen

A
  • Incomplete resorptie
  • Wisselende resorptie
  • Verlies via feces
109
Q

Noem 6 oorzaken voor een verhoogde bioavailability van geneesmiddelen bij kinderen

A
  1. Zuurgraad (zuurlabiel)
  2. Maagontlediging (ouder kind)
  3. Oplossing in vloeistof
  4. Oppervlak duodenum/body mass
  5. Efflux transporters verminderd
  6. CYP enzymen verminderd
110
Q

Noem 4 oorzaken voor een verminderde bioavailability van geneesmiddelen bij kinderen

A
  1. Zuurgraad
  2. Maagontlediging
  3. GER
  4. First-pass (voorbij zuigeling)
111
Q

Waarom leiden lokaal toegepaste medicijnen bij kinderen vaker tot systemische bijwerkingen dan bij volwassenen?

A

Omdat bij kinderen het lichaamsoppervlak relatief groter is

112
Q

Wat zin fase I en fase II bij geneesmiddelmetabolisme?

A
  • Fase I: oxidatie, reductie, hydrolyse (microsomen)
  • Fase II: conjugatie tot polair substraat
113
Q

Waarom zie je bij jonge kinderen minder Fase I geneesmiddelmetabolisme?

A

Tot de leeftijd van 5 jaar is CYP3A4 nog aan het opbouwen qua enzymactiviteit voor omzetting

114
Q

Rond welke leeftijd is de nierfunctie van een kind gelijk aan dat van een volwassene?

115
Q

Met welk 4 factoren moet je altijd rekening houden bij het toedienen van een geneesmiddel bij een kind?

A
  1. Mate van ziek zijn
  2. Polymorfismen in CYP enzymen
  3. Co-medicatie
  4. Ontogenie = mate van ontwikkeling
116
Q

Wat is het veranderde effect in kinderen van antidepressiva, antiepileptica, opiaten en immunosuppressiva?

A

Antidepressiva: minder effect tricyclica
Antiepileptica: paradoxale aanvallen
Opiaten: verhoogde gevoeligheid in neonaten
Immunnosuppressiva: verhoogde sensitiviteit

117
Q

Wat voor effect zie je bij metoclopramide (en antipsychotica) bij kinderen?

A

Extrapiramidale verschijnselen

118
Q

Wat voor effect zie je bij (sederende) antihisaminica bij kinderen?

A

Wiegendood

119
Q

Wat voor effect zie je bij tetracyclines bij kinderen?

A

Verkleuring tandmatrix

120
Q

Wat voor effect zie je bij ciprofloxacine bij kinderen?

A

Gewrichtsschade

121
Q

Vanaf welke leeftijd kan een kind een vaste orale toedieningsvorm in zijn geheel doorslikken?

A

Vanaf 6-7 jaar

122
Q

Van welk soort infecties hebben kinderen het meeste last?

A

Luchtweginfecties

123
Q

Noem 5 onderdelen van het luchtwegsysteem die anders zijn bij kinderen die bijdragen aan een grotere kans op luchtweginfecties

A
  • Heel nauw luchtwegsysteem (bij neonaat 5 mm) → bij een klein beetje oedeem al grote afsluiting, hierdoor weerstand omhoog
  • Bronchuswand structuur: meer kraakbeen/soft tissue, premature cilia, minder glad spierweefsel → incidentie occlusie/collaps omhoog, sputum mobilisatie omlaag
  • Lucht/weefsel oppervlak: minder/onrijpe alveoli, kleinere luchtwegen
  • Ribben: meer kraakbeen, horizontale positie → compliantie omhoog, intercostaalspieren zijn niet zo nuttig
  • Diaphragma: horizontale positie, minder type I vezels → uitputting omhoog
    • Kinderen kunnen hun hulpademhalingsspieren niet gebruiken
124
Q

Waarom gaat bij kinderen de hartslag al snel omhoog?

A

Spierfunctie cardiaal, RR, frequentie → kinderen kunnen slagvolume niet aanpassen, hierdoor gaat hartslag drastisch omhoog

125
Q

Wat is je infectieuze DD bij respiratory distress bij een kind van 6 weken?

A
  1. Virale bronchiolitis
  2. Bacteriële pneumonie
  3. Chlamydia pneumonie
  4. Laryngotracheobronchitis (pseudocroup)
  5. Sepsis
126
Q

Wat zie je meer in colostrum dat je in normale moedermelk niet zit?

A

Veel eiwit, extreem rijk aan immunoglobulines ea immunologische stoffen zoals lactoferrine

127
Q

Welke aanvullingen geef je bij borstvoeding en bij flesvoeding?

A
  • Vitamine K en D bij borstvoeding (1e 3 maanden)
  • Vitamine D ook bij flesvoeding (tot minimaal 4 jaar)
128
Q

Hoe werkt domperidon ter bevordering van melkproductie? Wat is een bijwerking?

A

Het is een prokineticum. Een bijwerking is een verlengd QT-interval

129
Q

Door welk hormoon wordt de toeschietreflex gefaciliteerd?

130
Q

Wat is je advies bij vrouwen die bij borstvoeding tepelkloven/verstopping/mastitis hebben?

A

Ontlasten, dus dóórgaan met borstvoeding

131
Q

Hoe ontstaat stille ondervoeding aan de borst

A

Kind wordt steeds stiller en gaat steeds minder drinken. Begint door origineel te weinig moedermelk, waardoor het steeds minder krachtig wordt en minder drinkt → vicieuze cirkel

132
Q

Noem 7 contra-indicaties voor het geven van borstvoeding

A
  • Borstlaesies: TBC, varicella, HSV
  • HTLV, Haemmorrh. koortsen
  • HIV met viral load
  • Enkele psychofarmaca (zoals lithium) en antidepressiva
  • Overmatig alcoholgebruik
  • Chemotherapeutica
  • Harddrugs en hoge doss methadon