Week 8 Hoorcollege 5 t/m 7 Flashcards

1
Q

Wat zijn kenmerken van een adaptieve immuundeficiëntie?

A

Snel infectieziekten/ontstekingen en ook dan best wel heel erg ziek –> snel longontstekingen of wondjes die maar bleven bloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe is de behandeling van antistofdeficiënties

A
  • immunoglobulinen uit gezonde donoren (infuus of Sc): via i.v. (5-10g/100ml) of 1/2x in de week subcutaan (20g/100ml), wel bijwerkingen: nekpijn, hoofdpijn
  • langdurig antibiotica profylaxe om infecties te voorkomen
  • biologicals
  • beenmergtransplantatie
  • gentherapie
  • supportive care
  • behandeling voor comorbiditeiten
    –> belangrijk om NOOIT levende vaccins bij deze patiënten als ‘bescherming’ te geven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe uit auto-immuniteit zich in PID?

A

Auto-immuniteit gekenmerkt door auto-antistoffen, maar bij antistofdeficiënties zijn de antistoffen juist laag
–> theorie: de weinig antistoffen die nog gemaakt worden zijn in hoge mate autoreactief waardoor na infectie vaker autoimmuun verschijnselen optreden
–> bij bijv. XLA (bij helemaal geen antistoffen) zie je namelijk helemaal geen auto-reactiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is het verschil tussen SCID en CVID?

A

SCID: B- en T-cellen werken niet

CVID: B-cellen rijpen niet goed uit, T-cellen zijn soms ook aan gedaan maar meer op laboratorium niveau, niet de typische ziekte die je krijgt bij SCID of HIV (daarbij is het veel erger)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is SADNI?

A

Selectieve antistof deficiëntie met normale immunoglobulines
–> hoog risico voor pulmonaire infecties en bronchinctasie (met onbekende oorzaak)
–> een deel reageert slecht op vaccinaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de klinische manifestaties van antilichaamdeficiëntie?

A
  • Ongecompliceerde virale infecties verschillen niet significant van de normale gastheer
  • Terugkerende periodes van etterige sinusitis, otitis media, bronchitis en longontsteking
  • Terugkerende huidinfecties suggereren een gestoorde functie van de neutrofielen
  • Infecties van het genitale urinewegstelsel lijken niet toe te nemen bij antilichaamdeficiënties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het verschil tussen perinatale hiv-infectie en hiv-infectie bij volwassenen?

A

Perinatale hiv:
- snelle progressie (maanden)
- pneumonie, sepsis, opportunistische infecties
- >50% mortaliteit in 2 jaar
- <5% long-term non-progressors

Bij volwassenen hiv:
- langzame progressie (jaren)
- pneumonie, sepsis, huidinfecties, candidiasis
- 40% mortaliteit in 10 jaar
- 5-15% long-term non-progressors

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waardoor reageren kinderen anders op infecties dat volwassenen?

A

Immuunsysteem is kwalitatief en kwantitatief verschillend
–> niet slechter, alleen het ondergaat karakteristieke en meervoudige veranderingen gedurende het leven (dynamisch)

Op jonge leeftijd opbouw van immuunsysteem (waxing) en op latere leeftijd veroudering/afbouw (waning)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe verloopt de opbouw (waxing) van het immuunsysteem bij jonge baby’s m.b.t.:
- B-/T-lymfocyten
- T-celsubsets ?

A
  • B-/T-lymfocyten: toename van het aantal hiervan. Bij het volwassen worden neemt het aantal weer af
  • T-celsubsets: verschuiving hierbinnen van meer naïef naar meer geheugen-cellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe verloopt de opbouw (waxing) van het immuunsysteem bij jonge baby’s m.b.t.:
- Antistofproductie in serum
- Immuuntolerantie ?

A
  • Antistofproductie in serum: komt pas na enige jaren op volwassen niveau, dalspiegel IgG na ong. 6 maanden (transiënte hypogammaglobulinemie)
  • Immuuntolerantie: vanuit zwangerschap; Tregs omhoog, IL-10 omhoog, Th2, Th17 > Th1 –> zorgt voor een immuuntolerante staat (reageren niet zo actief op vreemde stoffen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe verloopt de opbouw (waxing) van het immuunsysteem bij jonge baby’s m.b.t.:
- Afweer
- Innate ?

A
  • Afweer: extracellulaire pathogenen (Th2/Th17) zijn prima maar de intracellulaire pathogenen (Th1) zijn niet optimaal, weinig IFN-type-1 en TLR-stimulatie
  • Innate: produceert minder IFN-gamma en IL-12, maar meer IL-6, IL-23 en IL-1b
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe verloopt de afbraak (waning) van het immuunsysteem bij ouderen m.b.t.:
- B-/T-lymfocyten
- neutrofielen, NK-cellen ?

A
  • B-/T-lymfocyten: minder aantal en minder diversiteit
  • neutrofielen, NK-cellen: activiteit omlaag en ook minder TLR-signaling in innate cellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe verloopt de afbraak (waning) van het immuunsysteem bij ouderen m.b.t.:
- pro-inflammatoire cytokinen en auto-antistoffen
- differentiatie ?

A
  • pro-inflammatoire cytokinen en auto-antistoffen: productie omhoog
  • differentiatie: naar memory/effector cellen waarbij de functie en celdeling omlaag gaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe verloopt de afbraak (waning) van het immuunsysteem bij ouderen m.b.t.:
- antistof repertoire en TCR repertoire
- vaccinaties ?

A
  • antistof repertoire en TCR repertoire: dalen + (oligo)klonale uitgroei van TCR-repertoire, verdwijning van CD28 (minder co-stimulatie) –> minder IL-2 productie (minder zelfondersteuning) + kortere telomeren (uitputting) –> verminderde celdeling (replicatieve senescence)
  • vaccinaties: succes bemoeilijkt door vertraagde immuunrespons en minder functie T-helpercellen, verlaagde serum antibiotica titers, snelle afname antibiotica titers en slechte serum conversies (mogelijk oplossen door adjuvantia, DNA-gebaseerde vaccins, TCL-antagonisten) –> de impact van persistente virussen kan dus groot zijn
    –> immune aging vs. succesvolle aging (centenarians) balans
    –> er komen specifieke eiwitten op het celoppervlak waaraan aging herkend wordt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe is de antistofproductie bij jonge kinderen en wat zijn de aspecten hiervan?

A

aantal B-lymfocyten is leeftijdsafhankelijk (zie afbeelding!), neemt vanaf jonge leeftijd toe en bij volwassen worden af (stabilisatie)
- eerste maanden nauwelijks Ig-productie, vooral de IgG van de moeder via placenta gebruiken (maternale antistoffen) en IgA via borstvoeding
- rond 6 maanden: transiënte hypogammaglobulinemie (dalspiegel IgG, 2 g/L), hierbij heel weinig IgG in het lichaam waardoor serum IgG gaat stijgen, hierna nemen ook IgM en IgA langzaam toe (duurt langer) –> hierdoor ook T-cel afhankelijke antigenen pas vanaf 4e maand opgebouwd
- serum IgG bereikt volwassen niveau bij leeftijd 4-8 jaar
- serum IgA is pas in puberteit tot volwassen niveau gestegen

–> prenatale infecties met rubella/CMV leiden tot hoge concentraties IgM antistoffen in navelstrengbloed (diagnostisch criterium)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Op welke manier kan het immuunsysteem op oudere leeftijd juist wel goed functioneren?

A

Bij een goede balans tussen pro-inflammatoire cytokinen (IL-1, TNFalfa) en anti-inflammatoire cytokinen (TGFbèta, IL-10)
–> hierdoor wordt het laaggradige chronische ontsteking gedempt en kan men ‘centenarian’ (100-jarige) worden. het balans ligt iets meer richting anti-inflammatoir, hierdoor kan je ouder worden met minder schade

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat betekent immune senescence en welke relatie heeft dit tot vaccinaties bij ouderen?

A

immune senescence: functieverlies van het immuunsysteem door veroudering, hierdoor meer infecties, maligniteiten en auto-immuunziekten, ook de oorzaak van vaccinatie problematiek bij ouderen
–> leidt tot continue antigene druk en continue verhoging van pro-inflammatoire cytokinen –> zorgt voor inflammaging (laaggradige chronische ontsteking) –> zorgt voor atherosclerose, Alzheimer en DMT2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat betekent immune aging en welke relatie heeft dit tot vaccinaties bij ouderen?

A

immune aging: aanpassing (remoddeling) van het immuunsysteem door blootstelling aan interne en externa agentia gedurende tientallen jaren, hierdoor zijn ouderen minder goed in staat antistoffen bij een infectie te maken (griepprik minder succesvol)

19
Q

Hoe verloopt immune aging bij de innate, B- en T-cellen?

A
  • innate cellen: activiteit neutrofielen en NK-cellen omlaag + TLR-disregulatie van monocyten en macrofagen (vaccinatierespons omlaag en hyperrespons op virussen) –> verminderde respons tegen bacteriën en virussen en minder integratie tussen innate en adaptieve immuunsysteem
  • B-cellen: pro-voorloper B-cellen, pre-B II small voorloper cellen (pre BCR, IL-7R), naïeve B-cellen en folliculaire B-cellen omlaag (aanmaak vanuit beenmerg minder) + verschuiving in het BCR-repertoire zodat er selectief marginale zone B-cellen overblijven (meer auto-antistof productie)
  • T-cellen: thymus verkleint met de leeftijd en bestaat meer uit vervetting (thymus evolutie) –> lagere output van T-cellen dus meer kans op vroegtijdige deling van naïeve T-cellen en differentiatie naar geheugencel (T-cel verliest functie en proliferatie activiteit)
20
Q

Wat is het innate immuunrisicoprofiel?

A

Er is dan sprake van:
- verminderde activiteit neutrofielen en NK-cellen
- TLR-disregulatie monocyten en macrofagen

21
Q

Wat is het adaptieve immuunrisicoprofiel?

A
  • CD4/CD8-ratio <1; relatief meer CD8+ T-cellen (effectorcellen)
  • verhoging aantal pro-inflammatoire cytokinen
  • verhoging CD8+ CD28- cellen (CD8+ T-cellen die co-stimulatie van CD28 missen)
  • CMV seropositiviteit: CMV-geheugencellen kunnen andere T-cellen verdringen (waarschijnlijk ook bij andere chronische virusinfecties)
22
Q

Hoe verloopt antimicrobiële therapie? En wanneer geef je profylaxe?

A

Eerst empirisch: rekening houdend met meest waarschijnlijke verwekker (niet per definitie breed spectrum)
Daarna gericht op de kweekuitslag, ook gevoeligheidsbepaling nodig om te kunnen stroomlijnen

Profylaxe geef je als er geen sprake is van een infectie, maar je deze wilt voorkomen, bijv.: postexpositie profylaxe na contact meningokok, ter voorkoming postoperatieve wondinfectie of de tetanusvaccinatie

23
Q

Wat bepaald de (empirische) keuze voor een antibioticum?

A
  • Focus van de infectie
  • Meest voorkomende verwekkers van deze infectie
  • Zijn er ‘oude’ kweekuitslagen (voor empirische therapie en door nieuwe kweekuitslagen stroomlijnen)
  • Beste toedieningsweg en dosering
  • Contra-indicaties voor bepaalde middelen
  • Kosten
24
Q

Wat is de focus van een infectie met betrekking tot het opstellen van een behandeling hiervoor?

A

Waar de klachten vandaan komen, uitbreiding van de ziekte, lokaal/systemisch en doelorgaan
- Bepaald welk middel maar ook de toedieningswijze (oraal, parenteraal, lokaal)
– Hiervoor anamnese en soms beeldvorming nodig

25
wat zijn de voorwaarden voor genezing van infectie met een microbieel middel?
- Het middel moet voldoende de ontstekingshaard of het getroffen orgaan in voldoende mate bereiken –> farmacologische parameters (PK/PD) - Het middel dient oorzakelijk micro-organismen te kunnen doden of de groei ervan te remmen (het moet ‘gevoelig zijn’)
26
Wat houdt de minimaal inhiberende concentratie (MIC) in?
De minimale concentratie waarmee de groei van bacteriën wordt geremd. - Kan oa. bepaald worden met de Broth dilutie test ( -> Het toevoegen van verschillende concentraties van het antibioticum bij micro-organismen) - Is per antibioticum bepaald door de EUCAST (European Committee on Antimicrobial Susceptibility Testing)
27
Wat houdt de minimale bactericide concentratie (MBC) in?
de minimale concentratie antibiotica waarbij een bacterie gedood wordt. - kan niet bepaald worden van antibiotica met een bacteriotactische werking
28
Wat is farmacokinetiek?
processen die plaatsvinden met het antibioticum in het lichaam nadat het is toegediend (afhankelijk van vrijkomen uit toedieningsvorm, oplosbaarheid, afbraak door maagzuur/darmbacteriën, first-pass effect) - bepalend voor wijze, duur en frequentie van toediening (plasmaconcentratie afhankelijk van absorptie, biologische beschikbaarheid (fractie van dosis onveranderd in circulatie)) – Verdeling antibioticum over weefsels verschilt door antibioticum (oplosbaarheid in vet, binding plasma-eiwitten en weefsel-componenten) en gastheerfactoren (vascularisatie, natuurlijke barrière, mate van ontsteking)
29
Wat is farmacodynamiek?
effect van antibioticum concentratieprofiel op de infectieverwekker over de tijd, MIC en MBC belangrijk - PK/PD parameters - Beschikbaarheid van formulering - Nier-/leverfunctie - Gewicht - Het liefste oraal vanwege kosten en complicaties (bij ernstig ziek wel i.v.)
30
Hoe werkt antimicrobiële therapie anders bij een abces?
Abces krijgt een veel mindere concentratie antibiotica dan in het serum –> bij een goed gevormd abces is antibiotica dus niet goed werkzaam - Komt door weinig O2 (anaeroob milieu) en lage pH - Om deze reden is vaak drainage nodig
31
Wat kunnen contra-indicaties voor bepaalde middelen zijn?
- Nierfunctie - Allergieën - Bijwerkingen - Interacties
32
Wat is de SWAB (stichting werkgroep antibiotica beleid)?
Beoogt kwaliteit van antibioticagebruik in NL en bijdrage leveren aan beheersing van resistentie-ontwikkeling en beperking van de kosten van antibioticagebruik –> Hebben up-to-date richtlijnen wat wordt weergegeven in antibiotica boekjes (vaak per ziekenhuis gemaakt)
33
Wat is het doel van het combineren van antimicrobiële middelen?
- Verbreden van het spectrum: empirische therapie (bèta-lactam met aminoglycosiden) - Synergie (1+1=3): behandeling van ernstige infecties t.g.v. verminderde weerstand patiënt, infecties in slecht doorbloed weefsel (endocarditis) –> uitkijken voor antagonisme (tetracycline en penicilline) - Beperken of voorkomen van selectie en resistentie (tuberculose behandeling)
34
Wat zijn bijwerkingen van antimicrobiële middelen?
- CZS (insulten) - Beenmerg/bloed (leuko- en trombopenie) - Gastro-intestinale toxiciteit (diarree) - Renale toxiciteit (nierinsufficiëntie) - Ototoxiciteit (n. VIII, vertigo en minder gehoor) - Lever toxiciteit - Clostridium difficile enterocolitis (overgroei in lumen colon die zorgt voor toxisch megacolon)
35
Welke immunodeficiënties moet je hebben om extra gevoelig te zijn voor tuberculose?
- IFN-γ (hoe een T-cel en macrofaag contact hebben) –> specifieke Aziatische PID die antistoffen tegen IFN-γ maken waardoor 50% binnen 2 jaar overlijd aan tuberculose - Co-infectie met HIV - Als je leeft in gebieden met veel TB incidentie - IL-12/IFN-γ pathway defect
36
wat is het immuundisregulatie syndroom?
een combinatie van immuundeficiëntie met auto-immuniteit en/of auto-inflammatie.
37
Wat is er aan de hand bij een DOCK8 deficiëntie?
- Vanaf kinderleeftijd recidiverende bacteriële infecties. Op een gegeven moment kunnen ook virale infecties ontstaan. - verhoogd IgE met eventueel laesies in de lever, nier of pancreas. - Verhoogde kans op maligniteiten, met name lymfomen - Verlaagd IgM
38
Wat is er aan de hand bij een STAT6 mutatie?
varianten in geconserveerde delen van DNA, hierbij werkt het te hard en is de darm veel gevoeliger voor bepaalde onderdelen uit voedsel, deze pathway (IL-4 en IL-13) moet dan geremd worden (met dupilumab) - Kan dus leiden tot een ziektebeeld waarbij er voor vrijwel alle voedingsmiddelen een allergie ontstaat
39
Wat is er aan de hand bij een autosomaal hyper IgE syndroom (HIES)?
Defecten in CD8+ T-cellen, natural killer cellen, B-cellen en dendritische cellen - Symptomen: verhoogd IgE level, eosinofilie, eczeem, terugkerende luchtweginfecties, huidabcessen met stafylokokken, candida van mucosale oppervlakten –> complicaties zijn maligniteiten - Behandeling: beenmergtransplantatie - Soorten: DOCK8 deficiëntie of STAT3 mutatie
40
Wat is een thymoom?
Normaliter blijft 10% van de thymus over na de pubertijd, maar bij een auto-immuunziekte wordt hij groter, dus: intrathoracaal gelegen tumor (in voorste mediastinum) geassocieerd met hypogammaglobulinemie - Lymfoïde tumor die T-cel dysfunctie geeft - Oorzaak is onbekend - Er kan een neurologisch beeld bij ontstaan (auto-immuniteit tegen acetylcholine receptoren ontwikkelen): spierverslapping (50% dat het overgaat als je het thymoom eruit haalt)
41
Wat is het verschil tussen substitutie therapie en immuunmodulatie therapie?
Immuunmodulatie therapie is veel duurder, IgG is zo’n €70 per gram en bij hoge doseringen geef je zo’n 1-2g/kg lichaamsgewicht
42
Hoe werkt CAR-T cel therapie bij Lupus (SLE)?
Bij Lupus is de B-cel de belangrijkste cel – Echter werken middelen tegen de B-cellen hier helemaal niet op – Echter werken CAR-T (CD19 dimeer receptor op T-cellen gezet) cellen wel bij lupus ondanks dat dit ook tegen B-lymfocyten werkt –> enorme verbetering met zelfs verbetering van de antistoffen
43
Wat houdt immunoglobuline therapie in?
afkomstig van donoren, het bevat schoon plasma met intacte IgG-antistiffen en Fab- en Fc- receptoren. - Bijwerkingen: meningitis, nierfalen, verhoogde plasma viscositeit, trombose of immuunhemolyse. - Toediening is IV of subcutaan
44
wat is het gevolg van een activerende mutatie in het phosphoinositide-3-kinase P110δs (PI3Kδ) gen?
leidt tot een verminderde uitrijping van afweercellen, icm een toename van apoptose. - Leidt tot een beeld met recidiverende infecties, vergrote milt en een vergrote kans op maligniteiten