Week 8 Flashcards
1
Q
go shopping
A
boodschappen doen
2
Q
market
A
de markt
3
Q
greengrocer
A
de groentboer
4
Q
there
A
er
5
Q
who’s next
A
wie is er aan de beurt
6
Q
please
A
alsjeblieft
7
Q
small
A
kleine ( klein)
8
Q
zuchinni
A
de courgette
9
Q
yellow
A
geel
10
Q
bell peppers, sweet peppers
A
paprika’s ( de paprika)
11
Q
nice
A
mooie ( mooi)
12
Q
tomatoes
A
tomaten ( de tomaat)
13
Q
always
A
altijd
14
Q
sorry
A
sorry
15
Q
of course
A
(na)tuurlijk
16
Q
anything else?
A
anders nog iets?