Chapter 15 Flashcards
1
Q
Degrees
A
Graden
2
Q
Yesterday
A
Gisteren
3
Q
Today
A
Heden
4
Q
Next
A
Volgende
5
Q
Past
A
Verleden
6
Q
Future
A
Toekomst
7
Q
Sent
A
Gestuurd
8
Q
Rained
A
Regende
9
Q
Celebrate
A
Vieren
10
Q
To get
A
krijgen
11
Q
Exchange
A
Ruilen
12
Q
Provide
A
Zorgen
13
Q
Weather forecast
A
weerbericht
14
Q
Yesterday
A
Gisteren
15
Q
Stud Earrings
A
Oorstekers
16
Q
Jewelry
A
Sieraden
17
Q
How do you resend?
A
Hoe reageer je
18
Q
Sorry for your loss
A
Gecondoleerd
19
Q
Previous
A
Vorige
20
Q
A
afgestudeerd
21
Q
Yesterday
A
Gisteren
22
Q
enjoy your vacation
A
Fijne Vakantie
23
Q
Shall
A
Zullen
24
Q
Maybe
A
Misschien
25
That is true
Dat is waar
26
Various
Verschillende
27
28
Furniture
Meubels
29
Gift voucher
Cadeaubon
30
Thats right
dat klopt
31
Flowers
Bloemen
32
As
Als
33
Something
iets
34
Nothing
niets
35
Someone
iemand
36
No one
Niemand
37
Somewhere
ergens
38
Nowhere
nergens
39
The accessories
de accessoires
40
The Clothing
de kleding
41
present
Het cadeau/tje, het kado
42
I think
Volgens Mij
43
According to her
Volgens haar
44
According to him
Volgens hem
45
According to them
Volgens hen
46
Hopefully
Hopelijk
47
Inversion
xxx - verb-subject - rest
48
Inversion with two verbs
xxx - persoonsvorm-subject-rest- infinitief
49