Week 6 Flashcards
1
Q
is celebrating
A
viert
2
Q
birthday
A
de verjaardag
3
Q
cafe/pub
A
het cafe
4
Q
together
A
samen
5
Q
thank you
A
dank je wel
6
Q
this is
A
dit is
7
Q
pleased to meet you
A
prettig met je kennis te maken ( kennismaken)
8
Q
one another
A
elkaar
9
Q
drinken
A
drink
10
Q
its my treat
A
ik trakteer ( trakteren)
11
Q
would like
A
wil graag
12
Q
drink
A
drinken
13
Q
cola
A
de cola
14
Q
beer
A
biertje
15
Q
have ( take)
A
neem (nemen)
16
Q
red
A
rode ( rood)
17
Q
wine
A
de wijn
18
Q
call
A
roep ( roepen)
19
Q
waiter
A
de ober
20
Q
may
A
mag ( mogen)