Chapter 9 Part 1 Flashcards
1
Q
Who is next?
A
Wie is er aan de beurt?
2
Q
Say what you want?
A
Zegt u het maar?
3
Q
I am next
A
Ik ben aan de beurt
4
Q
Krijg
A
get
5
Q
Discount
A
Korting
6
Q
Cheapest
A
goedkoopst
7
Q
Message
A
Bericht
8
Q
Spare time
A
Vrije Tijd
9
Q
Household
A
huishouden
10
Q
Which
A
Welke
11
Q
At
A
Bij
12
Q
The counter
A
de balie
13
Q
The office
A
het kantoor
14
Q
The customer
A
de klant
15
Q
read the newspaper
A
het nieuws lezen
16
Q
Tidy
A
Opruimen
17
Q
Do you need
A
heb je nodig