Week 5 hoorcolleges Flashcards

1
Q

Welke 2 termen introduceerde Merton?

A

De self-fulfilling prophecy en het Mattheüs-effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het Mattheüs-effect?

A

Succesvolle mensen worden nog succesvoller

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat stelt de anomie hypothese van Merton?

A

Hoe minder overeenstemming in doelen en de middelen die er zijn om ze te bereiken, hoe meer criminaliteit er zal zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe heet de groep mensen die een geaccepteerd doel nastreven door gebruikt te maken van geaccepteerde middelen?

A

Conformisten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe heet de groep mensen die een geaccepteerd doel nastreven door gebruikt te maken van ongeaccepteerde middelen?

A

Innovatisten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe heet de groep mensen die een ongeaccepteerd doel nastreven door gebruikt te maken van geaccepteerde middelen?

A

Ritualisten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe heet de groep mensen die een ongeaccepteerd doel nastreven door gebruikt te maken van ongeaccepteerde middelen?

A

Retraitisten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de kritiek die Sutherland gaf op de theorie van Merton?

A

Merton verklaart geen witteboordencriminaliteit, zij hebben namelijk al toegang tot geaccepteerde doelen maar plegen nog steeds criminaliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarom plegen rijke mensen witteboordencriminaliteit volgens Sutherland?

A

Zij hebben betere toegang tot illegitieme middelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de functie van affectieve bindingen?

A

Taakverdeling, vrijetijdsvesteding, socialisering, sociale en economische zekerheid, bezit, etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een intermediaire groep?

A

Een groep die de verbinding legt tussen een individu en de staat, leert je de normen en waarden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is een sociale categorie?

A

Mensen die geen interactie hebben en geen gemeenschappelijke waarden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een samenzijn?

A

Mensen met interactie maar zonder gemeenschappelijke normen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een collectief?

A

Mensen met dezelfde normen maar zonder interactie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke 4 vormen van handelen bestaan er volgens Weber?

A
  1. Waarderationeel
  2. Doelrationeel
  3. Affectief
  4. Traditioneel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is rationalisering?

A

Het ordenen en systematiseren van de werkelijkheid om die voorspelbaar en beheersbaar te maken

17
Q

Wat is een gevolg van rationalisering?

A

Onttovering

18
Q

Wat is het Fordisme?

A

Wanneer een bedrijf een bepaalde sociale verantwoordelijkheid heeft voor de werknemers (door bijv. zorg of huisvesting te regelen)

19
Q

Welke kenmerken heeft een bureaucratie volgens Weber?

A
  1. Specialisatie
  2. Hiërarchie
  3. Regels/regelementen (volledig voorspelbaar, makkelijk overdraagbaar)
  4. Technische competentie
  5. Onpersoonlijkheid
  6. Formele schriftelijke communicatie
20
Q

Wat is scientific management?

A

Het bestuderen van het productieproces, dat in zo veel mogelijk kleine stukjes op te delen zodat je zo min mogelijk opgeleide mensen nodig hebt. Lopende band werk van maken

21
Q

Welke problemen ziet Weber in de bureaucratie?

A

Vervreemding, inefficiëntie, ritualisme, inertie en oligarchie

22
Q

Wat is vervreemding?

A

Wanneer je niet als persoon, maar als nummer behandeld wordt

23
Q

Waarom kan bureaucratie inefficiënt zijn?

A

Regels zouden efficiëntie tegen kunnen gaan

24
Q

Wat is ritualisme?

A

Je zo erg richten op de regels dat je niet aan het eigenlijke werk toekomt

25
Wat is inertie?
De neiging van organisaties om zichzelf in stand te houden
26
Wat is McDonaldisering?
Dat de samenleving net zoals in fastfood restaurants steeds doelrationeler en efficiënter ingericht wordt
27
Wat zijn 4 aspecten van McDonaldisering?
1. Efficiëntie 2. Kwantificeerbaarheid (berekenbaar) 3. Voorspelbaarheid 4. Controle