Week 5 Flashcards

1
Q

Wat is leidinggeven?

A

= Het beïnvloeden van medewerkers om samen de missie van het organisatieonderdeel te realiseren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat doet een teamleider?

A
  • Zorgt ervoor dat iedereen weet wat ze moeten doen en dát ze het doen.
  • Strategie, operationeel beleid en planning.
  • Organiseren van vergaderingen
  • Motiveert + coacht mensen
  • Aanspreekpunt voor opdrachtgever
  • Gesprekken met teamleden over functioneren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat doet een projectleider (en kunnen deelnemers ook doen?)

A
  1. Doelen verduidelijken.
  2. Vertrouwen winnen.
  3. Verwerven en optimaal benutten van middelen.
  4. Structuur aanbrengen + bewaken.
  5. Samenwerking in goede banen leiden.
  6. Feedback inwinnen en benutten.
  7. Benutten van de kwaliteiten van de medestudenten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de verschillende soorten leiderschapsstijlen?

A
  1. Sturen (Veel sturing, weinig ondersteuning. Vaak bij nieuwelingen)
  2. Coachen (Veel sturing en ondersteuning. Vooral bij amateurs/mensen die enige skills hebben.)
  3. Steunen (Veel ondersteuning, minder sturing)
  4. Delegeren (Weinig ondersteuning en sturing)
Ondersteuning = Het luisteren en motiveren van medewerkers (motivatie).
Sturing = Het geven van instructies aan een medewerker zodat de taak goed wordt uitgevoerd (skills).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn roloffers?

En zijn deze voor- of nadelig?

A

Een roloffer houdt in dat je een teamrol vervult die ver van jou af staat.

Op lange termijn is dit nadelig, omdat jij dan niet je krachten versterkt. Ook zal je waarschijnlijk minder succeservaringen opdoen en minder gemotiveerd te werk gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

“Te snel overgaan op doen, star zijn, vernieuwingen te snel afdoen als onnutig” - Bij wie horen deze anti-gedragingen?

A

De bedrijfsman

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

“Te snel afgeleid zijn, niks afmaken, overenthousiast en

nonchalant.” - Bij wie horen deze anti-gedragingen?

A

De brononderzoeker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

“Te onrealistisch zijn, blijven denken en niet gaan doen.” - Bij wie horen deze anti-gedragingen?

A

De plant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

“Te lang blijven doorredeneren, te koel en afstandelijk zijn.” - Bij wie horen deze anti-gedragingen?

A

De monitor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

“Onverdraagzaam tegen ‘ambitielozen’, wedijveren, platwalsen van
anderen.” - Bij wie horen deze anti-gedragingen?

A

De vormer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

“Defensief gedrag, prat gaan op expertise, frustreert creativiteit.” - Bij wie horen deze anti-gedragingen?

A

De specialist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

“Conflicten uit de weg gaan, spanningen wegpraten,

weglopen voor confrontaties.” - Bij wie horen deze anti-gedragingen?

A

De groepswerker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

“Te veel beren op de weg zien, moeite met delegeren,

ontmoedigen door te veel zorgen.” - Bij wie horen deze anti-gedragingen?

A

De zorgdrager

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

“Licht manipulatief om doel te behalen, te veel en te gemakkelijk
delegeren.” - Bij wie horen deze anti-gedragingen?

A

De voorzitter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly