Week 3 Flashcards

1
Q

Wat is communicatie?

A

De uitwisseling van informatie die plaatsvindt tussen mensen die zich van elkaars aanwezigheid bewust zijn.

Belangrijk:

  • Deels bewuste communicatie
  • Deels onbewuste communicatie
  • Bewust van aanwezigheid ander(en)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de 2 verschillende soorten communicatie?

A
  1. Verbale

2. Non-verbale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Benoem enkele kenmerken van communicatie.

A
  • Je hebt op zijn minst 2 partijen nodig die onderling informatie uitwisselen.
  • Het is een circulair proces
  • Alle/beide partijen zijn tegelijkertijd de zender en de ontvanger
  • Het kan via verschillende kanalen verlopen
  • Het is onmogelijk om niet te doen
  • Onomkeerbaar proces
  • Het effect van de boodschap bepaalt hoe het gesprek verder zal verlopen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Ken je het communicatiemodel?

A

¯_(ツ)_/¯

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn 2 belangrijke aspecten van een boodschap?

A
  • Inhoud

- Manier waarop het gezegd wordt (toon)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de 4 (mogelijke) functies van een boodschap?

A
  1. Referentiële aspect
    = verwijzen (refereren) naar feitelijke informatie
  2. Expressieve aspect
    = het meegeven van het beeld en de gemoedstoestand van de zender
  3. Relationele aspect
    = toont de relatie tussen de zender en ontvanger
  4. Appelerende aspect
    = de zender geeft aan wat hij/zij van de ontvanger wil
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat houdt ruis in?

A

De definitie van het boek voor op de toets:

= Alles wat het ONTVANGEN van boodschappen verstoort/vertekent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

In welke vormen kan ruis voorkomen?

A
  1. Fysiek
    - Videogesprek zonder webcam, bril dragen
  2. Fysiologisch
    - migraine, emotioneel zijn, honger hebben
  3. Psychologisch
    - Mentale storingen (concentratie verliezen)
  4. Semantisch
    - Geen gedeelde betekenis in een boodschap (iemand snapt de woorden die je gebruikt niet of heeft een ander idee daarvan)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is belangrijk bij zendervaardigheden?

A

De boodschap moet duidelijk overkomen zodat de ander begrijpt wat er bedoeld wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Op welke aspecten moet een zender letten om zijn boodschap zo duidelijk mogelijk over te brengen, vooral als deze referentieel is?

A
  1. Overzichtelijke en ordelijke structuur (vb: agenda)
  2. Eenvoudige stijl
  3. Bekende woorden en duidelijke formuleringen
  4. Bondigheid en aantrekkelijkheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het doel van regulerende vaardigheden?

A

Regulerende vaardigheden zorgen ervoor dat een gesprek doelgericht verloopt.

“Regulerende vaardigheden hebben tot doel om het gesprek in goede banen te leiden en doelgericht te laten verlopen.”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het doel van luistervaardigheden?

A

Om de ander te laten merken dat er geluisterd wordt én dat het verhaal/probleem verhelderd wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe laat je merken dat je actief luistert?

A
  1. Aandachtgevend gedrag (vb: “mhm”, luisterbevestigingen)
  2. Vragen stellen
  3. Parafraseren van inhoud
  4. Reflecteren gevoelens
  5. Samenvatten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Benoem enkele veelgemaakte fouten van communicatie.

A
  • Generaliseren
  • Selectief luisteren
  • Zelf het verhaal invullen
  • Defensief luistergedrag
  • Preoccupatie (afgeleid zijn door bv. telefoon)
  • Vroegtijdige interpretatie
  • Veroordelen
  • Bevooroordeeld zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Benoem de aspecten van interpersoonlijke communicatie.

A
  1. Coderen
  2. Decoderen
  3. Referentiekader
  4. Non-verbale signalen (lichaamstaal)
  5. Situationele signalen (bijv. jurk bij bruiloft)
  6. Kanalen (op welke manier breng je informatie over?)
  7. Ruis
  8. Feedforward (disclaimers)
  9. Feedback (zelffeedback)
  10. Context
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat houdt non-verbale communicatie in?

A

= Communiceren zonder taal te gebruiken.