Week 3 Flashcards

1
Q

Wat is een metabole ziekte?

A

Ziekten die ontstaan door een erfelijke mutatie in genen die coderend zijn voor eiwitten betrokken bij de stofwisseling.

–> genen die coderen voor enzymen, membraan transport eiwitten en cofactoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Metabole ziekten zijn in te delen in 3 groepen; welke?

A
  • Ziekten van het intermediair metabolisme
    = aminozuren, vetzuren, purines, ATP synthese, vitaminen, mineralen
  • Ziekten van de biosynthese en afbraak van complexe moleculen (ingedeeld in organellen)
    = purines, pyrimidines, lipoproteinen, peroxisomale ziekten, lysosomale stapeling
  • Neurometabole ziekten en neurotransmitter stoornissen
    = glycine, serine, GABA, sulfiet, creatine, biosynthese, transport, BH4
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is fenylketonurie (PKU)?
- Intermediair aminozuur metabolisme

A

= deficientie van enzym fenylalanine-hydorxylase.

Hierdoor wordt fenylalanine niet omgezet in tyrosine.
–> fenylketonen ontstaan die toxisch zijn voor de hersenen. (te vinden in urine)

Tyrosine zorgt normaal voor productie neurotransmitters
–> neurologische sympt: epilepsie, mentale retardie, blond haar en blanke huid.

B –> fenylalanine arm dieet en tyrosine rijk
NB –> hielprik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Er zijn twee soorten lysosoom stapelingsziekten namelijk:
- Siaalzuur stapelingsziekte
- Mucopolysaccharidosen (l tm lX)
–> wat zijn deze ziekten?

A
  • Siaalstapelingziekte:
    = tekort aan sialidase waardoor siaalzuur niet goed gemaakt kan worden. Het voorlopende hydrofiele suiker houdt veel water vast waardoor vacuolen gaan zwellen en cellen niet functioneren.
    S –> zwellingen in de nieren, hepatocyten en zweetklieren
  • Mucopolysaccharidosen (l tm lX)
    = stapeling lange keten suikers in verschillende organen omdat deze niet goed afgebroken kunnen worden.
    S –> uiterlijke dysmorfien, overbeharing, macrocefalie, groeistoornis, skeletafw, neurologische klachten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat houdt het BH4-synthese defect in?
- Neurometabole ziekten en neurotransmitter stoornissen

A

BH4 is een co enzym. Door defect kan fenylalanine niet worden omgezet in tyrosine. Dit is een van de voorlopers van neurotransmitters zoals dopamine etc.
Leidt tot neurologische klachten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waar wijzen bepaalde ongewone geuren op bij stofwisselingsziekten?

A
  • Dierengeur = fenylketonurie
  • Ahornsiroop = MSUD
  • Zweetvoeten = isovaleriaanacidurie
  • Rottende vis geur = trimethylaminuria
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn lichamelijke klachten bij een metabole ziekte?

A

MONGUV

  • Mirco-/ macrocefalie
  • Organomegalie (lever/ milt)
  • Neurologische klachten
  • Groeistoornis/ skeletafwijking
  • Uiterlijke dysmorfien
  • Veranderingen in uiterlijke kenmerken in de tijd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is hydrops foetalis?
Ontstaat prenataal

A

Oedeem in mim twee compartimenten in foetale lichaam (incl placenta en navelstreng)
–> vaak ook hartfalen, anemie, ademhalingsinsuf
–> helft van kinderen overlijdt na geboorte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is glutaar acidurie type l, S, B?
(is een intermitterend verschijnsel bij metabole ziekten)

A

= defect van afbraak lysine en tryptofaan (aminozuren) wat leidt tot ophoping van toxische stoffen –> neurologische schade.

S –> spierslapheid, hersenschade, bewegingsstoornissen, macrocephalie

B –> glucose toediening en eiwitbeperkt dieet
NB –> hielprik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de ziekte van Menkes?

A

= defect in koperstofwisseling waardoor het slecht wordt opgenomen in de darm en het niet naar de doelorganen kan.

S –> spierslapte, epilepsie, verlies van oogcontact, afwijkende haargroei (ruwe korte haartjes)

–> X-linked rec

B –> koperinjecties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn verschillende soorten B voor metabole ziekten?

A
  • Acute metabole decompensatie (glucose, ammoniak etc. suppletie)
  • Toxische stoffen wegvangen
  • Diverse dieetaanpassingen
    (suppletie van essentiele stoffen)
  • Enzymvervangende therapie
  • Gentherapie
    (beenmergtransplantatie/ stamceltherapie)

-

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is een major congenitale afwijking en een minor congenitale afwijking?

A
  • Major = afwijking die levensbedreigend is, uitgebreide chirurgie vereist en/of ernstige cosmetische effecten heeft.
  • Minor = afwijking die dit allemaal niet heeft
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wanneer wordt een vlokkentest gedaan en wanneer een vruchtwaterpunctie?

A
  • Vlokkentest = bij 11-13 wkn
  • Vruchtwaterpunctie = bij 15-17 wkn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een babygram?

A

Rontgenfoto bij een overleden foetus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het verschil tussen een GUO type 1 en type 2?

A
  • Type 1 = bij zwangeren die vooraf al een verhoogde kans hebben
  • Type 2 = waarbij verdenking is op een afw na SEO
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

En WES kan door verschillende oorzaken fout negatief zijn, welke oorzaken zijn dit?

A
  • Mozaiek (dus in ander weefsel testen!)
  • Fout zit in niet coderend gen
  • Mitochondriale overerving
  • Methyleringsafwijkingen
  • Repeat expansions
    –> aantal repeats kan bijv bepalen of iemand drager is of de ziekte heeft. WES kan n repeats niet vaststellen

–> hierna allemaal een WGS doen voor zekerheid en bij twijfel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waar moet je bij een kind met metabole ziekte altijd naar vragen?

A
  • Naar stuiptrekkingen bij koorts
  • Naar epilepsie
    –> vraag de duur, aantal, tongbeten, hoe zag het eruit wel uit want kan onderscheid maken.
18
Q

Waar zorgt een DLG-4 mutatie voor op chrom 17?

A

Het codeert voor een eiwit; PSD-95 –> is een synapseiwit. Door mutatie kunnen essentiele neurotransmitters niet meer binden aan R
–> zorgt voor verstandelijke beperking, taal/ spraak achterstand, afwijkend gedrag en epilepsie

= synaptomie

19
Q

Wat is een 16p11.2 deletiesyndroom?

A

= kinderen hebben vroegtijdig overgewicht en spraak- taal ontwikkelingsachterstand, gedragsproblemen en epilepsie.

–> erft autosomaal dominant over

20
Q

Wat is syndromale obesitas?

A

= gewichtstoename vanaf de kinderleeftijd en meestal een korter gestalte

Let bij obesitas ook zeker op de buikomtrek!

21
Q

Wat is de belangrijkste oorzaak van obesitas?

A

Een obesogene omgeving. Dit is alleen preventieel te behandelen middels hulp van de overheid…

Vaak is de oorzaak dus polygenetisch/ multifactoreel

22
Q

Wat is het belangrijkste om te onthouden als kinderen met obesitas op je poli komen?

A

De gevolgen zijn nu vaak nog reversibel!! Dus behandel het snel!

23
Q

Wat is de fysiologie cirkel van obesitas, B?

A

Een kind met obesitas heeft ziek vetweefsel –> hierdoor komen immuunstofjes vrij –> Leptine R en insuline R worden resistent –> bij calorische intake wordt het niet direct omgezet in E maar in vetweefsel

–> fysiologische cirkel…
–> farmacologische therapie kan deze feedback cirkel verbreken!

24
Q

Wat is het verschil van chemo bij kindertumoren en bij volwassen tumoren?

A

Op kinderleeftijd hebben tumoren vaak een lage verdubbelingstijd. Chemo grijpt aan op de celdeling en is dus zeer effectief op kinderleeftijd!

25
Q

Welk AO kan je doen bij een verdenking op kinder kanker?

A
  • Volledig bloedbeeld
  • Beenmergpunctie: >25% blasten is afwijkend
  • Lumbaalpunctie: aantonen van cerebrale betrokkenheid
  • Cytomorfologie: bepalen van vorm van cellen van beenmerg of perifeer bloed. (monotoon beeld?)
  • Cytogenetica: mutaties/ translocaties in DNA
  • Flowcytometrie: meten welke cellen overmatig delen
  • Beeldvorming: X-thorax om mediastinale betrokkenheid aan te tonen.
26
Q

Waar wordt op gecontroleerd bij een kind die behandeld is voor kanker?

A
  • Nier- en leverfunctie
  • Hartfunctie
  • Functie van bewegingsapparaat
  • Groei
27
Q

Wat zijn vaatanomalieen?

A

= Perifere vaatafwijkingen van de bloedvaten of lymfevaten.

28
Q

Welke twee vormen vaatanomalieen zijn er?

A
  • Vasculaire tumoren
    = wildgroei aan de vaatjes, ontstaat na de geboorte en groeit snel; groei –> plateau fase –> spontane regressie
    –> 90% van gevallen is hemangioom
  • Vasculaire malformaties
    = vaten zijn verkeerd aangelegd, ontstaat voor de geboorte maar niet altijd zichtbaar. Groei is proportioneel maar geen spontane regressie
29
Q

Welke vormen van vasculaire tumoren zijn er?

A
  • Benigne tumoren
    –> hemangioom (goedaardige tumor)
    –> kent uniek groeipatroon; groeifase –> stabiele
    fase –> involutiefase (spontane regressie)
    (neustip en lippen vaak slechte regressie)
  • Borderline tumoren
  • Maligne tumoren
30
Q

Wat is de behandeling van hemangiomen?

A

1) Afwachtend beleid
–> grijze vlekjes betekenen dat de ergste groei voorbij is

2) Topicale therapie met vasoactieve stoffen (oogdruppels)
–> enkel werkzaam bij oppervlakkige laesies van het oog

3) Systemische therapie met corticosteroiden en betablokkers
–> betablokkers worden niet op cosmetische indicaties ingezet want het effect op de ontwikkeling is niet duidelijk

31
Q

Wat is tufted angioma?

A

Zeldzaam beeld dat bestaat uit bloedvatgezwellen die goedaardig zijn maar klachten kunnen geven als pijn.
–> paarsrode vlekken (meestal op het bovenlichaam)

32
Q

Wat zijn bordeline tumoren?

A

Tumoren die erg groot kunnen zijn
–> grootste probleem is de bijkomende anemie, hemolyse, trombocytopenie
–> vergt veel transfusies
–> transfusies versterken echter de groei van de tumor waardoor er een syndroom kan ontstaan.
–> kind kan overlijden

B –> vincristine

Is dus ip een goedaardige tumor maar door complicaties kan het dodelijk worden

33
Q

Wat zijn maligne tumoren?

A

Hebben eerder de neiging om te bloeden, zijn donkerder van kleur, hebben glanzend effect, kunnen uitzaaien en hebben een aanzienlijke mortaliteit

34
Q

Sommige hemangiomen zijn geassocieerd met bepaalde syndromen, namelijk het PHACES en het LUMBAR syndroom. Wat zijn dit voor syndromen?

A
  • PHACES syndroom
    = vaatmalformatie van de hersenen, grote vaten hals/ thorax, hart en oogafw; overgang tussen vaattumor en vaatmalformatie
  • LUMBAR syndroom
    = er zijn niet alleen vaatanomalieen in het pelvis gebied maar ook in urogenitale gebied
35
Q

In welke groepen zijn vasculaire malformaties op te delen?

A
  • Capillaire malformaties
  • Lymfatische malformaties
  • Veneuze malformaties
  • Arterioveneuze malformaties

–> kunnen ook in combi met elkaar voor komen!

36
Q

Wat zijn voorbeelden van capillaire malformaties?

A
  • Naevus flammeus (wijnvlek)
    = persisterend. Begint vaak roze en verkleurt dan paars. Is meestal geisoleerd maar kan ook geassocieerd zijn met vers syndromen.
  • Cutis marmorata telangiectatica congenita
    = over en ondergroei van een ledemaat, reticulaire aspect en ter plaatse van laesie kunnen moeilijk te genezen wonden ontstaan.
37
Q

Waar kunnen vaatmalformaties in de hersenen toe leiden?

A

Tot een herseninfarct

38
Q

Wat is het doel van lasertherapie?

A

= gerichte verhitting van de verkleuring gevende vaatjes –> vaatjes verschrompelen –> dode cellen worden opgeruimd

–> bij een jongere huid zijn vaatjes vaak makkelijker te bereiken
–> alleen oppervlakkige laag van hemangioom wordt aangepakt en kans op lelijke littekens

39
Q

Wat zijn lymfatische malformaties, B?

A
  • Je ziet maculae en vesikels
  • Groeien vaak exponentieel
  • Lijkt heel erg op waterwratjes (gaan vaak bloeden doordat haarvaatjes in wand van cyste zitten)

B –> bij macrocysteuze afwijking wordt cyste eerst leeggezogen op OK –> dan picibanil ingespoten –> zorgt voor verkleving van de wand van cyste –> radiologische evaluatie

40
Q

Wat zijn veneuze malformaties?

A

Lijken erg op uitgezette spataderen
–> kunnen zowel opp als diep zitten

B –> sclerotisering of chirurgie

41
Q

Wat zijn arterioveneuze malformaties, B?

A

Laesies zijn vaak warm en er kunnen thrills gevoeld en souflles gehoord worden.
–> deze mensen hebben vaak heel veel pijn

B –> amputatie vaak enige mogelijkheid

42
Q

Wat is een gouden standaard in de diagnostiek van een vaatanomalie?

A

MRI scan met contrast en dynamische series

–> ook wordt bloedstolling gecontroleerd en kan pathologie mogelijk een rol spelen bij diagnostiek