Week 1 HC3: inleiding virologie en HC6: virusreplicatie en antivirale behandeling Flashcards

1
Q

hoe zijn virussen zichtbaar

A

alleen met elektronenmicroscoop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

positive sense RNA

A

staat in messenger RNA vorm > naar ribosomen om eiwitten van te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

negative sense RNA

A

moet nog omgezet worden naar mRNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe komen virussen een cel binnen

A

Virussen gebruiken receptoren op celoppervlak voor aanhechting. Als cel juiste receptor heeft is hij susceptibel voor het virus. Als cel geen receptor heeft is hij resistent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Tropisme

A

welke receptor een cel heeft, die een virus nodig heeft. > susceptibiliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Permissiviteit

A

ondersteuning replicatie van het virus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is zidovudine (AZT)

A

nucleoside analoog voor behandeling HIV

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

stappen dat prodrug doorloopt (bv AZT)

A
  1. metabole omzetting van prodrug naar nucleoside
  2. fosforylering van nucleoside analoog tot nucleotide analoog
  3. remming virale polymerase (door inbouwen nucleotide)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

HIV

A

is een retrovirus, houdt in dat het RNA omzet in DNA door een viraal enzym

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly