Wee 12 Flashcards

1
Q

Over welke 2 dingen heb je het bij wetenschap?

A
  • kennis
  • methode: om tot betrouwbare kennis te komen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is wetenschappelijke kennis?

A

niet de waarheid maar kennis die betrouwbaar is –> hoogst waarschijnlijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wanneer is kennis wetenschappelijk?

A

als het via een wetenschappelijke methode verkregen is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

welke aspecten kennen we in de huidige wetenschap?

A
  • empirisch bewijs: proef ondervinderlijk. –> moet waarneembaar, herhaalbaar en meetbaar zijn
  • logisch redeneren: moet je leren want wij hopen, willen en voelen
  • kritische houding: contstand nadenken en open staan voor nieuw bewijs
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Uit welke stappen bestaat de wetenschappelijke methode?

A
  • zinvolle vraag of belangrijk probleem
  • (achtergrond) informatie verzamelen
  • hypothese / vragstelling
  • testen (veriferen)
  • accepteren, afwijzen en wijzigen –> verglijken met hypothse
  • publiceren: voor kritiek en herhaling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

waar moet een zinvolle vraag aan voldoen?

A
  • beinvloed door culturele , sociale , politieke of economische factoren
  • vervolgstappen zorgen dat emotionele/ culturele aspecten uiteindelijke betrouwbaarheid niet schaden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat doet het PSA eiwit?

A

komt in hoge concentraties in porstaat voor en maakt ejaculaat meer vloeibaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waar moet je opletten bij het achterhalen van informatie?

A

is het al gedaan/ beantwoord?
is het zinnig, meetbaar, herhaalbaar en of logisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat doen zaadblaasjes?

A

maken grootste deel volume ejaculaat (+zuurgraad)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat maakt het voorvocht?

A

kliertjes van cauper en in plasbuis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is de apex en basis van de prostaat?

A

apex: uretra zijde
basis = blaas zijde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat zijn de top 3 prostaat aandoeningen doe zorgen voor een PSA verhoging?

A
  • benigne prostaat hyperplasie –> iedereen
  • prostatitis
  • prostaatcarcinoom –> eig nooit klachten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

hoeveel komt prostaat kanker voor en hoeveel sterven er aan?

A

13000 per jaar en 3000 per jaar dood

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat doe je bij vergrote prostaat?

A

biopt nemen en dit via de huid tegen infecties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

welke stadiereing wordt gebruikt voor prostaatkanker?

A

gleason score: 1 en 2 zijn niet relevant en er is vaak een divers beeld dus 2 getallen worden gebruikt: 1e getal wat je het meest ziet en 2e wat je oook niet maar minder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

waar kijken we naar voor risicocalculatie van prostaatkanker?

A
  • TRUS (volume)
  • etniciteit
  • familie anamnese (brca)
  • comorbiditeit, levensverwachting
  • wensen van de patient
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

waar kijken we naar voor besluit?

A

PSA, toucher en prostaatzwijzer/ calculator

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe maken we onderscheidt indolent of te behandelen?

A
  • gleason secundair groeipatroon
  • MRI
  • PET-scan en andere stadierende scans bij verhoogde kans op uitzaaing dus PSA>20, gleason > 3+4 en stadium t3 of hoger
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat zijn bijwerkingen van behandeling?

A
  • erectiele dysfunctie 30-100%
  • stress- incontinentie 10-50%
  • urgeklachten
  • urethrastrictuur
  • radiatie-proctitis/- cystitis 5-10% (poep en plas met bloed)
  • fisterls 1%
  • dood < 1%
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat is actieve surveillance?

A

uitstel curatieve behandeling tot tumor progressie toont: maximale kwaliteit van leven

na 5 jaar nogsteeds 60%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat is watchfull waiting?

A

uitstel palliatie –> wachten op klachten

22
Q

welke curatieve opties zijn er?

A

radiotherapie:
- external beam
- brachytherapie
- stereotactie
radicale prostateomie:
- open chirurgie
- laparoscopisch
andere fysische middelen:
- HIFU
- cryotherapie
- protonen
- IRE

23
Q

Wanneer heb je microscopische hematurie?

A

3 ery’s / gezichtsveld en 2 x bepaald

24
Q

wat is de kans op een tumor bij microscopische en macroscopische hematurie?

A

micro: 2-5%
macro: 50%

25
Q

wat heb je als je bloed vanuit je nier?

A

klontering: dysmorfe ery’s

26
Q

wat doe je bij laboratoriumonderozek bij hematurie?

A
  • kreatinine, ureum, GFR en Hb
  • sediment (niet bij macro)
  • morfologie ery’s
  • kweek

NIET urinecutelogie, dit heeft een slechte gevoeligheid en is erg duur

27
Q

welke beeldvorming doe je bij hematurie?

A
  • echo nieren
  • UCS (uretherocustoscopie
  • CT_ urinewegen
28
Q

welke beeldvorming kan je doen op indicatie?

A
  • X-BOZ
  • Z-RPG = retrograat pyelogram
  • MRI
  • X-RUG - retrograat urethrogram
29
Q

wat zijn de mogelijkheden voor therapie bij blaaskanker?

A
  • TUR/ blaasbiopt: wegschrapen
  • blaasspeoling
  • re-TUR
  • radicale cystectomie met urine deviatie
  • (chemo) radiotherapie
  • chemo
  • immuuntherapie
30
Q

wie hebben 8 x hogere kans op prostaatkanker

A

afroamerikaanse afkomst

31
Q

hoe kan psa ver zakken?

A

door bestraling of hormoontherapie

32
Q

wat zijn bijwerkingen van hormoontherpie?

A

opvliegers en borstvorming

33
Q

Hoe presenteerd blaaskanker zich vaak?

A

pijnloze macroscopische hematurie

34
Q

wat is de goude standaard bij geen contraindicatie?

A

chemo gevolgd door chirurgie

35
Q

Wat is het probleem van biomarkers?

A
  • we kunnen geen onderschiedt maken tussen agressief en indolent –> overbehandling
  • staging: micrometasasen –> is na elke spot behandeling noodzakelijk
  • wanneer behandeling oligometastasen?
36
Q

wat is het probleem bij therapie targets?

A
  • therapie volgorde
  • therapie resistentie
    –> wat is de juist en volgende stap
37
Q

Wat kunnen we met goede onderzoeksmodellen?

A
  • begrijpen biologie
  • ontdekken en valideren van nieuwe biomarkers
  • testgen van potentiele drugs/ behandelingen
38
Q

wat is het fusiegen van prostaatkanker?

A

TMPRSS2 promotor met erg gen: oncogen door fusie aangezet –> belangrijke driver

39
Q

wat is intra heterogenitiet

A

variatie in tumor

40
Q

wat is clonale heterogenitiet?

A

bij hemetstasteerd prostaatkanker

41
Q

Welk materiaal kunnen we gebruiken voor het onderzoek?

A
  • vloeibare biopsies (bloed, urine, speeksel, semen, ctc’s)
  • FFPE –> formaline- gefixeerd parafiine materiaal)
  • ingevroren ‘vers’(-80 C) biobank: tumor en gezond weefsel
    –> hoog kwaliteit DNA, RNA en eiwitten uit te halen
  • levende biobank: experimentele modellen: cellijnen, organoids, xenografts
42
Q

wat zijn in vivo modellen?

A

proefdiermodellen

43
Q

welke proefdiermodellen zijn er?

A
  • waar spontaan kanker ontstaat : op natuurlijke wijze
  • kanker induceren met hormonen, carcinogene stoggen of transgene muizen
  • exogeen kanker transplanteren: xenograft
44
Q

wat zijn voor en nadelen van deze xenograf (PDX modellen)?

A

voor:
- fysiologsche omgeving
- puur menselijk tumor materiaal
- oneindige bron tumorweefsel
- manipulaite/ behandling van muizen
nadelen:
- vers tumormateriaal niet altijd makkelijk te krijgen (bij uitgezaaid)
- muis- achtergrond (farmokinetiek en stroma
- geen immuunsysteem
- etische aspecten

45
Q

wat kunnen we door modellen?

A

alle stadia van kanker representeren

46
Q

wat zijn in vitro modellen (in glas)?

A
  • cel vrije modellen
  • primair cel culturen
  • geimmortaliseerde cellen uit normaal weefsel en kanker
  • computer modellen
47
Q

wat zijn voor en nadelen van in vitro modellen?

A

voor:
- gemakkelijk in gebruik: standaardisatie, opschalen
- puur menselijke tumor
- oneindige bron
- makkelijk te manipuleren
- organ on chip systeem
beperkingen:
- vers tumormateriaal is niet altijd makkelijk te krijgen
- verlies van heterogeniteit
- niet- fysiologische omgeving

48
Q

wat zijn ex vivo modellen?

A

primair tumor kweken en weefselplakjes

49
Q

Wat zijn organ - on chip modellen>

A

gebaseerd op mensenlijke cellen die orgaan nabootsen en dus ook soort vasculaire flow hebben maar dan met heel weinig materiaal

50
Q

waarom is er een hogere incidentie prostaatkanker in vs en australie?

A

als je er meer naar zoekt vind je meer en de levensstijl zorgt ervoor dat het vaker uitgroeit terwijl het microscopisch even vaak voor komt

51
Q

wat zijn opties bij minder continentie?

A
  • anticholinergica
  • bekkenbodem oefingen
  • kunstmatige blaassfincter als je incontinent blijft
52
Q
A