tt Flashcards

1
Q

waar wordt HSCT ook bij gedaan?

A

niet hematologische maligniteiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat geeft een hoger risico op graft vs host ziekte?

A

perifeer bloed als stamcellen ipv beenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat zijn kenmerken van hodgkin?

A
  • geen moleculaire marker
  • cd 30
  • jong
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is de behandeling bij NSCLC stadium 3a

A

chemoradiotherapie evt. gevolgd door immunotherapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

waarvoor doen we weefselonderzoek bij lonkanker?

A

prognose en therapie keuze

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is NRS?

A

numerieke rating schaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat zijn voordelen van een tissue expander?

A
  • technisch makkelijker
  • minder grote complicaties
  • ## volume zlef bepalen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat doet chemoradiotherapie niet bij borstkanker

A

overleving verbeteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat zijn indicaties van een lokale lap

A
  • geen primaire sluiting mogelijk
  • primaire sluiting zorgt voor verstoring anatomische structuur
  • primaire sluiting zorgt voor overmatige spanning
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is T stadium bij PCA?

A
  • T1c is alleen voelen
    -T2 patient voelt nauwelijkk maar in prostaat wel
  • t3 is in kapsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat zijn contraindicaties voor een neoblaas?

A
  • ouder dan 75
  • niet zelf kunnen legen
  • eerder rt
  • tumor in blaashals
  • slechte nierfunctie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat meot in je in een gesprek over euthanasie behandelen?

A
  • ondragelijk en uitzichloos lijden
  • geen verdere behandelopties
  • diagnose en prognose patient
  • verzoek patient
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat zijn voor- en nadelen van biopten afnemen bij screening?

A

voor:
- biologisch effect
- eiwit aanwezig
- verandering tumor
nadelen:
- invasief
- niet altijd representatief
- af zien van deelname

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wanneer doen we autologe hsct?

A

herstel na heel intensieve chemo
allogeen is chemo eerst om afweer te verzwakken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

waarom kan er bij een navelstreng transplantatie meer verschil in HLA zijn?

A

er zijn minder t cellen en deze t- cellen zijn nog naief omdat ze nog niet in contact zijn geweest met antigenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

welk lymfoom komt het vaakste voor?

A

DLBCL: cd20, curabel en aggresief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

welk lymfoom is niet te genezen?

A

folliculair lymfoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

hoeveel procent genezing bij burkitt stadium 4?

A

80%
cd 19 is kenmerk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat moet je doen bij verdenking op longcarcinoom?

A

x-thorax uit 2 richtingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat kan je doen bij pleuravocht onderzoek?

A
  • cytologie
  • kweek
  • klinisch chemisch onderzoek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wanneer doe je een pleurodese?

A

bij snel recidiverend pleuravocht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

hoe kunnen we micrometastasen zien?

A
  • vloeibaar biopt
  • CTC
  • ct DNA
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

wat is borstkanker bij mannen vaker dan bij vrouwen?

A
  • hormoon gevoelig
  • okselmetastasen
  • genetische afwijkingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

wat doen genexpressie arrays?

A

lezen per gen uit hoeveel RNA expressie er is in het preperaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

wat verhoogd de kans op een irradicale resectie bij BCC?

A
  • risidu/ recidief
  • > 2 cm
  • moeilijk afgrensbaar
  • angio of vaso infasie
  • peri/ intraneurale groei
  • micronodulair
  • sprieterige groei
  • H- zone gelaat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

wat zijn risicofactoren van blaaskanker?

A
  • roken
  • VG en mediatie in ziekte enz
  • familie geschiendenis
  • omgevingsfactoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

wat zijn kenmerken van DCIS?

A
  • groeit in buissysteem
  • microkalk zichtbaar –> vaker gevonden bij screening
  • sterk begrensde cellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

wat zijn kenmerken van LCIS?

A

geen symtpomen en meestal geen calcificaties
- difuus en bilateraal door verlies E-cadherine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat zijn voordelen van NGS?

A
  • single molecule sequencing –> gevoelig
  • honderden fragmenten per analyse
  • hoge output van basen
  • weinig DNA nodig
  • hoge gevoeligheid: minder dan 5% mutant kan al worden aangtoont
  • poolen van samples
  • bio- informatica ondersteuning
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

welk onderzoek is belangrijk voor MDS diagnose?

A
  • cytogenetisch
  • flowcytometrie
  • mutaties
    CELKWEEK NIET
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

wat zijn voor en nadelen van het gebruik van navelstreng bloed voor de transplantatie/

A

voor:
- stamcellen zijn direct beschikbaar
- HLA match is minder bealngrijk omdat er minder T-cellen in transplantaat zijn en nog naief zijn
–> minder kans graft vs host ziekte
- geen risico voor donor
nadelen:
- weinig stamcellen in 1 navelstreng –> grote kans op falen
- tragere repopulatie en trager herstel immuniteit
- transplantaat kan maar 1 x worden gebruikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

waar zitten lymfatische stamcellen?

A
  • thymus en beenmerg
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

wat kan je met moleculaire diagnostiek?

A
  • predictief zijn
  • juiste behandeling bepalen
  • bijwerkingen voorspellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

wat is VAS?

A

patient zet een markering op een lijn van 10 cm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

welke metastasering heeft voorkeur bij mamma car?

A

hematogeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

waarom heeft neoadjuvant chemo een voorkeur?

A
  • weten alvast op therapie werkt
  • verkleinen –> makkelijk resectie
  • ondertussen genetisch onderzoek
  • snel behandeling hele lichaam ipv alleen lokaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

wat is een booster bestraling:

A

lumpectomie holte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

wat hebben organoiden niet?

A

stromacellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

welke 2 adeno mamma carcinomen zijn er?

A

fibro adenoom : vrouwen 20-30
phyllodes tumor: oudere vrouwen

40
Q

waar komt de a. rectalis superior uit?

A

a. mesenterica inferior

41
Q

wat is belangrijk voor een erytrocyten transfusie?

A
  • anemie gerelateerd klachten het bealngrijkst!!
  • leeftijd
  • comorbiditeiten
42
Q

Zit er een verband tussen MDS en vit b 12 en foliumzuur?

A

nee

43
Q

wat zijn diagnostische procedures voor MDS prognose
(morfologie en pathologie belangrijk)

A
  • moleculaire diagnostiek
  • cytologisch onderzoek
  • flowcytometrie
44
Q

Wat doet myelob;atieve conditionering?

A

berstrijd de onderliggende ziekte

45
Q

Wat speelt de belangrijskte rol bij acceptatie/ afstoting van transplantaten?

A

HLA antigenen

46
Q

Hoe worden neutrofile granulocyten uit de circulatie verwijderd?

A

door milt en beenmerg

47
Q

wanneer moet je denken aan acute leukemie?

A

pancytopenie en koorts

48
Q

bij welke longkankerstadia wordt hoe behandeld?

A

1: resectie
2: resectie + adjuvant
3 chemoradioaherapie
4: chemp en of immuun of target therapie

49
Q

waneer zetten we EUS/ EBUS in?

A

bij vergrote klieren (en metastasen)

50
Q

Hoe kan je een DCIS localiseren in mamma?

A
  • jodiumbron (I125)
  • draad
  • techneticum 99m
51
Q

Wat zie je onder de microscoop bij roken en astbeset?

A

roken = zwart
astbest = bruin (mesothelioom en adenocarcinoom zijn hier aan gerelateerd)

52
Q

wanneer wordt een directe borstreconstructie afgeraden?

A

cT4 en N2 want die hebben adjuvant nog chemo nodig

53
Q

wat is het meest voorkomende expressieprofiel bij borstkanker?

A

ER+ HER-

54
Q

welke deelnemers heb je nodig bij een healty screene effect?

A

niet deelnemers en historische controle groep van voor het bevolkingsonderzoek

55
Q

wat is voldoende om te doen bij een T1a denocarcinoom in de oesophagus?

A

EMR/ ESD

56
Q

wanneer doen we een lokale lab?

A

als tumor radicaal verwijderd is

57
Q

wat is de reconstructielift?

A
  • secundair sluiten
  • primair sluiten
  • uitgesteld primair sluiten
  • huidtransplantatie
  • weefsel expansie
  • regionale transpositie
  • vrij weefsel translatie
58
Q

Hoeveel procent van de levermetastasen is niet resectabel?

A

80%

59
Q

Hoe werkt het HPV virus?

A

eerst onderdrukking door HPV eiwitten
dan integratie in gastheer
dan multiple chromosoomafwijkingen

60
Q

Wat is MRD?

A

kleine hoeveeelheid leukocyten die over is na behandeling dit kan je alleen met een flowcytometrie meten

61
Q

wat zijn complicaties van pleuravocht?

A

pneumothorax
bloeding
infectie

62
Q

Wat kan je geven bij een EGFR mutatie?

A

TKI

63
Q

waar zaait longkanker wel en zelden naar uit?

A

wel: hersenen, bot, bijnieren en lever
zelden: huid, darmen en ogen

64
Q

wat zijn indicaties van opioidrotatie?

A

onvoldoende effect/ pijnreductie
te veel bijwerkingen

65
Q

wat is de 5 jaarsoverleving van longkanker?

A

stadium 1 = 90 %
stadium 4 = 4%

66
Q

bij welke longkanker vorm kan je geen immuno of targeted therapie geven in stadium 4?

A

kleincellig

67
Q

wat is de deficit incidence?

A

borstkankerincidentie < baseline incidentie in leeftijdsgroep die geen screening meer heeft

68
Q

welke mutaties komen veel voor bij triple negatief mammacarcinoom?

A

BRCA1 en PALB2 mutatie

69
Q

waar zaait een lobulair mammacarcinoom naar uit?

A

leptomenigeaal
ovaria
holle organen
peritonitis carcinomatosa

70
Q

waar wordt PET en CT voor gebruikt bij maagkanker?

A

stadiering
voor diagnose wordt een gastroscopie + biopt gebruikt

71
Q

wanneer is een PCC hoog risico?

A
  • immunsupressie
  • sleafdiffrenteerd
  • invasie > 6mm
  • perineurale groei
  • spier ingroei
72
Q

wat is een hemicolectomie?

A

verwijderen laatste 1/3 trans, dan descendens en signoideum

73
Q

wat geeft de SE aan?

A

hoever het steekpreofgemiddelde van het populatie gemiddelde ligt

74
Q

Bij welke gleason score doe je active surveillance?

A

3+3

75
Q

Hoe kan je bij het testen van een drug zeker weten of het werkt?

A

met een tumorkweek alleen

76
Q

welk model heeft grotere betrouwbaarheidsintervallen?

A

random effects model

77
Q

waardoor komt de variatie in BI’s bij een fixed model?

A

door steekproefvariatie

78
Q

wat is de meest toegepaste palliatieve therapie bij prostaatkanker?

A

androgeenprivatie

79
Q

welke kwaliteitscontroles gebruikt je bij welke soort studie?

A

non RCT: newcastle- ottowa
RCT: jadad en verhagen

80
Q

Hoe verhoogd grapefruit de geneesmiddelconcentratie?

A

blokkeerd CYP 3A4 die het af hoort te breken

81
Q

wat is het verschil tussen een tumor als het respons geeft op therapie of als je het juist progressie toont?

A

respons: target/ pathway geremd, necrotisch en avitaal
progressie: pathway is er nog, vitale tumor, secundaire mutaties

82
Q

welke therapie is aangewezen bij een BRAF mutatie?

A

immuunotherapie en targeted: BRAF en MEK remmers

83
Q

Hoe zorgt E7 voor proliferatie?

A

bindt aan pRB –> E2F komt vrij
dit stimuleerd expresssie celcyclus regulerende genen

84
Q

Wat moet je weten voor een boedtransfusie?

A
  • zwanger
  • eerdere transfusie
  • ABO antistoffen
  • rhesus
  • irregulaire antistoffen
85
Q

waar staat HLA voor?

A

humane leukocyten antigenen

86
Q

hoe weet je of leukemie lymfatisch of myeloid is?

A

immunofenotypering

87
Q

wanneer bestraal je bij botmetastasen?

A

alleen bij klachten ervan

88
Q

wat zijn redenen voor onderzoek naar afstandsmetastasen?

A

-cT4
- palpabele N (2/3)
- rugpijn
- kanker eerder in dezelfde borst
- 2e primaire tumor

89
Q

welke mutatie komt veel voor bij lobulair mammacarcinoom?

A

CHek2 1100del mutatie

90
Q

wat is m paget?

A

DCIS uitbreiding naar de huid

91
Q

met welke 2 groepen kan je onderzoek doen naar borstkankersterfte door screening?

A

vrouwen die wel en niet doodgaan door borstkanker

92
Q

waarmee kunnen we heterogeniteit meten?

A

subgroepanalyse en metaregressie

93
Q

4 grotere steekproef =

A

2x zo grote SD

94
Q

wanneer kan je publicatiebias zien?

A

assymetrisch funnel plot

95
Q

hoe kan een melanoom metastaseren?

A

satelliet, lymfogeen en intransit

96
Q
A