VO Flashcards

1
Q

Wat zijn de normaal waarden van het bloed?

A

hb bij mannen: 8,5-10,5 mmol/l
leuko’s: 4-10 x 10^9 /L
trombos: 140-350 x 10^9/L

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn gumprechtse schollen?

A

afbraakresten van lymfocyten die alleen bij CLL voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de normale leukocytensamenstelling van het bloed?

A
  • granulocyten: 40-75%
  • basofiele granulocyten: 0-1%
  • eosinofiele granulocyten: 0-5%
  • neutrofiele granulocytenL 40-75%
  • lymfocyten: 20-50%
  • monocyten: 2-9%
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wanneer vind je geen blasten?

A

chronische vorm van leukemie (acuut = meer dan 20% blasten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat doen we met kappa- labda kleuring?

A

onderscheiden monoklonale en polyklonale keten. (bij t-cellen kan dit niet hier moet genetisch onderzoek plaats vinden om dit te weten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is kenmerkend voor CML?

A

voorloperscellen in het bloed omdat het beenmerg te vol is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

welk verschil is in de cellen te zien tussen AML en ALL?

A

AML heeft auerse staven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat geeft een verhoogd LDH aan?

A

marker van cel verval die past bij maligniteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hoe ontstaat een host vs graf reactie?

A

afstoting door residuale t-cellen in de ontvanger, hangt af van conditioneringsregime, mate mismatch een aantal t-cellen in transplantaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hoe ontstaat een graft vs host ziekte?

A

door allloreactieve t-cellen van de donor door een verschil in HLA antigenen of verschillen in minor HLA antigenen
ontstaat doordat chemo en bestraling weefselbescahdiging veroorzaken die voor immuunsysteem activatie zorgt bij acute CVDH en bij chronisch gaat het samen met een immuundeficientie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn kenmerken van een kleincellig longcarcinoom?

A
  • 15-20% van de bronchuscarcinomen
  • centrale ligging
  • zaait eerst uit naar hilius
  • sterke rook relatie
  • agressief met slechte prognose
  • verdubbelings tijd van 30 dagen
  • primair met chemotherapie behandeld
  • neuroendocriene cellen
  • vaak paraneoplastisch syndroom: hypercalciemie, of hypertrofische osteoartropathie ( Pierre Marie- Bamberger)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe ziet een sclc er histologisch uit>

A
  • klein
  • geen opvallende nucleoli
  • chromatide is egaal vergrofd
  • monoforme cellen
  • donkere kernen liggen tegen elkaar aan en duwen elkaar weg (kernmolding)
  • necrose
  • hoog kern: plasma ratio
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn kenmerken van een plaveiselcelcarcinoom?

A
  • 40-45% primaire bronchuscarcinomen
  • cnetraal
  • sterke relatie roken
  • meer mannen - necrose
  • > 4 cm vaak
  • door schade aan respiratoir epitheel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe ziet een plaveiscelcarcinoom er histologisch uit?

A
  • middelgrote- grote kernen
  • nucleoli zichtbaar
  • verhoorning
  • chromatide vergrofd
  • desmosomen
  • roze kleur in coup
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn kenmerken van een adenocarcinoom?

A
  • 40%
  • perifeer gelegen
  • minder met roken
  • percursor: atypische adenomateuze hyperplasie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe ziet het adenocarcinoom er histologisch uit?

A
  • buisvorming en slijmproductie
  • nucleoli zichtbaar
  • scherpe celgrenzen
  • vergrote minder ronde kernen en onregelmatig van kleur
  • vergrofd chromatide
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn kenmerken van een grootcellig carcinoom?

A

-10%
- roken
- soms neuroendocrien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is een carcinoid?

A

een neuroendocriene tumor, kan typisch en atypisch zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is een mesothelioom?

A

Tumor in pleura, is geen behandeling voor dus heeft een slechte prognose.
mesotheelcellen en groeit diffuus over pleura
pijn en pleuravocht
3 vormen:
- epitheliaal: lijkt op adenocarcinoom, zonder slijmproductie en met bolle cellen
- sarcomatoid: langgerekte cellen
- bifasisch; combinatie ^

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat kan er bij een pleurapunctie met helder vocht zijn?

A

overvulling (hartproblemen)

21
Q

Wat kan er bij een pleurapunctie bij geel/ oranje achtig vocht zijn?

A

eiwitrijk exsudaat –> ontsteking

22
Q

Wat is belangrijk tijdens een pleurapunctie?

A
  • transcutaan aangeprikt
  • patient zit recht op (zo vocht naar beneden)
  • in 1e costaal ruimte onder niveau demping
  • korte naald
  • in bovenrand rib loodrecht op thorax
  • bij ontlastende wordt dunne katheter gebruikt, en er mag dan max 1500ml worden afgenomen
23
Q

Wat zijn contraindicaties van een pleurapunctie?

A
  • gebruik bloedverdunners
  • laag trombocyten aantal
24
Q

wat zijn indicaties voor een pleurodese?

A
  • snel recidiverend en symptomatisch pleuravocht
  • ontlastende punctie gaf verlicht dyspneu
  • relatief goede levensverwachting (>3 maanden)
  • bewezen maligne vocht
25
Q

wat zijn contraindicaties van een pleurodese?

A
  • stollingsstoornis
  • andere oorzaken dyspnoe’
  • laag glucose of ph van vocht
  • patient heeft geen aanliggend e long
26
Q

Welke complicaties kunnen optreden bij een pleurodese?

A
  • koorts
  • pijn
  • respiratoir falen (zeldzaam)
  • infecties
27
Q

Wat is nociceotive pijn?

A

ontstaat door ontstekings reactie na weefselbeschadiging (wond of verbranding)

28
Q

wat kan verminderd ademgeruis betekenen?

A

vocht achter longen of atelectase
met echo kan je hier dan onderscheidt tussen maken.

29
Q

Wat is mastopathie (lumpy breast disease of fibrocyteuze verandering)?

A

verschillende afwijkingen die samen voorkomen:
- cysten
- gedilateerde acini
- adenose
- fibrose
- ductale hyperplasie

30
Q

wat is een fibroadenoom?

A

goedaardig, sterk begrensde afwijking zonder kapsel –> ductie worden afgeplat, alleen behandelend bij overlast of plots groeien

31
Q

wat is de uitbreiding van een DCIS naar de huid?

A

Morbus paget –> uit in klinisch rode schilferige huid maar reageert dus in tegenstelling tot exzeem niet op antibiotica

32
Q

Wat heeft het ductaal carcinoom nog wel?

A

E-cadherine waardoor veldjes nog bij elkaar liggen, buisjes kunnen zichtbaar zijn en er kunnen calcificaties zijn.

33
Q

wat is een lubulair carcinoom?

A

groei meet diffuus en is minder goed afgrensbaar
heeft geen functioneel E-cadherine –> cellen liggen los van elkaar, atypische kleine cellen

34
Q

Wat kan een cytologische punctie niet?

A

onderscheidt maken tussen infiltrerend en in situ carcinoom omdat weefsel verband niet zichtpaar is maar een histologisch biopt kan dit wel alleen duurt dit wat langer. (kan met excisie biopt, amputatie en GRM)

35
Q

Waardoor kunnen microcalcificaties ontstaan?

A

goedaardig door ingedikt secreet en kwaadaardig door necrotische tumorcellen waar intracellulair calcium is vrijgekomen.

36
Q

wat zijn kenmerken van een BCC (huidkanker)?

A
  • huidkleurige/ erythemateuze nodus/ tumor
  • glazig/ glanzend/ parelmoer
  • openstaande rand
  • ulceraties
  • telangiectasieen
  • erythematosesquamenteuze laesies
  • littekenachtige laesies
  • op zonlicht beschenen delen van huid
37
Q

wat zijn kenmerken van pcc?

A
  • nodus/ tumor
  • keratose
  • actinische keratose omgeving
  • ulceraties
  • pijn/ drukgevoelig
  • door de zon beschenen delen van de huid
  • vaak op slijmvliezen en in hoofd- hals gebied
38
Q

Wat zijn kenmerken van een melanoom?

A
  • asymmetrie in 2 assen
  • ongelijke/ grillige begrenzing
  • > 6 mm
  • meerdere kleuren: hoe meer kleuren hoe verdacht
  • verandering

–> ABCDE: asymmetrie, border, color, diameter en evolution

39
Q

Hoe wordt TNM PCC vastgesteld?

A

t1 </= 2
t2 >2
t3 extradermale invasie
t4 in schedelbasis of axiaal skelet invasie
n1: 1 van max 3 cm
n2: 1 van 3-6 cm of meer onder 6 cm
n3: >6 cm

40
Q

Hoe wordt PCC gestadieeerd?

A

1: t1
2: t2
3: t3 met n 0 en m0 of
t1, 2 of 3 met n1
4: t1,2 of 3 met n2 en m1 of t4 of n3 of m 1

41
Q

wat heeft een laag risico op metastasen?

A
  • locatie aan zon bloodgesteld (behalve oren en lippen)
  • diameter tot 20mm
  • tumordiepte: tot 6 mm en beperkt tot dermis
  • een goed gedifferentieerd of verruceus subtype
  • geen bewijs voor immuunstoornis
42
Q

wat heeft een hoog risico op metasen/

A
  • locatie: oren, lippen, slaap, wang, plekken die niet aan de zon zijn bloodgesteld, ontstaan uit littekens of chronische ulcera
  • diameter >20 mm
  • tumordiepte > 6 mm of invasie buiten de dermis
  • verschillende histologische kenmerken
  • immunosupressieve therapie of chronische immunosuppressieve aandoeningen.
43
Q

wat is geschikte behandeling voor superficieel groeiend BCC?

A
  • conventionele excisie
  • fotodynamische therapie
  • efudix creme
  • imiquimod 5% creme
44
Q

Wat is voorkeursbehandeling bij sprieterig groeiend bcc?

A

moh’s micrografische chirurgie als het in h- zone van het gezicht zit. (hoog risico gebied)

45
Q

Wat zijn voordelen van laperoscopie?

A
  • minder invasief
  • patienten kunnen sneller weer naar huis
  • minder mortaliteit en morbiditeit risico
46
Q

wat zijn nadelen van laparoscopie?

A
  • moeilijk orienteren
  • kan niet gevoeld worden
  • door 3D naar 2d overgang kan diepte gemist worden in het zicht.
47
Q

wat zijn numerieke variabelen?

A

PSA, prostaatvolume en leeftijd+

48
Q
A