WC03 - Het Autonome Zenuwstelsel Flashcards

1
Q

In welke twee delen kan het zenuwstelsel anatomisch opgedeeld worden?

A
  1. Het centrale zenuwstelsel (CNS)
  2. Het perifere zenuwstelsel (PNS)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is het verschil tussen sensorische en motorische signalen?

A

Sensorische signalen gaan naar het CNS toe en bevatten informatie over een waarneming.
Motorische signalen gaan van het CNS af en hebben als doel het genereren van een effect.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

In welke twee delen kan het zenuwstelsel functioneel opgedeeld worden?

A
  1. Het somatische deel (gerelateerd aan het lichaam)
  2. Het viscerale deel (gerelateerd aan de organen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Overzicht

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Via sensorische vezels gaat informatie van het netvlies, naar de nervus opticus, naar de visuele cortex, waar we ons bewust worden van wat we zien. Welk deel van het zenuwstelsel is hier in actie?

A

Het somatische zenuwstelsel, het afferente deel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Lisa wordt zich bewust van wat ze ziet en het laat haar schrikken. De output van het CNS leidt tot het bonzende hart dat Lisa in haar keel kan voelen. Welk deel van het zenuwstelsel is hier actief?

A

Het viscerale zenuwstelsel, het efferente deel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat registreert het viscerale afferente zenuwstelsel?

A

Interne parameters.
Deze hebben bepaalde referentiewaarden, en als de parameters daarbinnen vallen is het lichaam in homeostase.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waar is het ANS een onderdeel van?

A

Van het perifere zenuwstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

In welke twee categorieën kun je het ANS opdelen?

A
  1. Sympatische zenuwstelsel
  2. Parasympatische zenuwstelsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waarmee wordt het sympathische zenuwstelsel geassocieerd?

A

Met actieve situaties. Het wordt gewoonlijk de “fight/flight reactie” genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waarmee wordt het parasympatische zenuwstelsel geassocieerd?

A

Met lage activiteit. Het wordt gewoonlijk ‘rest and digest’ genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waar bevindt zich het ‘controlecentrum’ van het ANS?

A

In de hypothalamus, pons en medulla

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de ascending en de descending tracts in de witte stof van het ruggenmerg?

A

De witte stof is het gebied waar informatie van (descending tracts) of naar (ascending tracts) de hersenen reist. Het is wit door de aanwezigheid van gemyeliniseerde axonen.
Ascending tracts zijn vooral dorsolateraal gelegen, waar descending tracts vooral ventromediaal in de ruggengraat gelegen zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat ligt er in de grijze stof van het ruggenmerg?

A

De grijze stof is een knooppunt met in- en uitgangen en verbindingswegen.
De ingang is de dorsale hoorn, waar de ruggenmergzenuwen vanuit de dorsale wortel binnenkomen en sensorische informatie naar het ruggenmerg brengen.
De uitgang is de ventrale hoorn, waar de motorneuronen motorische informatie naar spieren en klieren brengen.
De verbindingswegen zijn de interneuronen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waarin verschilt somatische sensorische input van viscerale sensorische input?

A

Somatische sensorische input synapteert op de dorsomediaal gelegen interneuronen, en de viscerale sensorische input synapteert op de dorsolateraal gelegen interneuronen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke twee motor pathways zijn er?

A
  1. Degene waarvan we ons bewust zijn (somatische motor neuronen), die skeletspieren aansturen
  2. Degene waarvan we ons niet bewust zijn (viscerale motor neuronen), die het hart, het gladde spierweefsel en klieren in organen aanstuurt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn lower en upper motor neurons?

A
  • De motorneuronen die het ruggenmerg verlaten worden lower motorneuronen (LMN) genoemd, en zijn efferente neuronen van het perifere zenuwstelsel dat het CZS verbindt met de te innerveren weefsels.
  • De upper motorneuronen (UMN) dragen informatie van de hersenen naar de lagere motorneuronen en bevinden zich dus volledig binnen het CZS.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat gebeurt er als we het CNS verlaten met onze motor informatie en de motorneuronen volgen naar de organen?

A

Dat is afhankelijk van welke route je volgt, het somatische motor pathway of het autonomische pathway.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Een ganglion verdeelt het autonome pathway in twee secties. I.p.v. dat er een neuron van het CNS naar de target cel gaat ….

A

Worden twee neuronen achter elkaar gebruikt:
1. Preganglionaal neuron; een neuron met zijn cellichaam in het CNS, projecterend naar een autonoom ganglion buiten het CNS
2. Postganglionaal neuron; een neuron met zijn cellichaam in het autonome ganglion, projecterend naar de doelcel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe verschillen de sympathische en parasympathische pathway anatomisch m.b.t de ligging van de cellichamen?

A
  • De sympathische pathway begint met preganglionaire cellichamen in het thoracolumbale ruggenmerg
  • De preganglionaire cellichamen van de parasympathische pathway liggen bij de hersenstam en sacraal.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is de ligging van de ganglia in de sympatische pathway?

A

In de sympathische weg legt het preganglionaire neuron niet ver af voordat het het ganglion bereikt. De ganglia liggen in twee ketens (truncus sympaticus) langs elke kant van de wervelkolom. Dit zijn de paravertebrale ganglia. Er zijn bijkomende ganglia die iets verder van de wervelkolom liggen. Dit zijn de prevertebrale ganglia.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is de ligging van de ganglia in de parasympatische pathway?

A

In de parasympathische route moet het preganglionaire neuron een veel langere weg afleggen voordat het zijn ganglion bereikt. De ganglia van de parasympathische weg liggen dicht bij of in de organen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke van de neuronen is de preganglionische parasympatische neuron?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welke van de neuronen is de postganglionische sympatische neuron?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q
A
27
Q

Hoe werkt de communicatie tussen pre- en postganglionische neuronen?

A

Ze communiceren via synapsen. De betrokken neurotransmitter is acetylcholine (ACh). Het wordt afgegeven door het preganglionaire neuron en verspreidt zich over de synaptische spleet naar het postganglionaire neuron. Op het membraan van de postganglionaire cel bindt ACh zich met nicotinereceptoren. Dit zijn ligand-gated ionenkanalen, die snel werken.

28
Q

Komen ACh en nicotinereceptoren alleen in het autonome zenuwstelsel voor?

A

Nee, ook in het somatische zenuwstelsel.
Hier vind je echter i.p.v. N2 receptoren (zoals bij het autonomische zenuwstelsel) N1 receptoren

29
Q

Hoe werkt de communicatie bij het parasympatische deel van het autonome zenuwstelsel?

A

De betrokken neurotransmitter is weer acetylcholine. ACh wordt afgegeven door het postganglionaire neuron in de synaptische spleet. Hier zijn muscarine-receptoren aanwezig op de postsynaptische membraan van de doelcel.

30
Q

Hoe werkt de communicatie bij het sympatische deel van het autonome zenuwstelsel?

A

Noradrenaline wordt door de meeste postganglionaire sympathische neuronen afgegeven aan hun doelorganen.

31
Q
A
32
Q
A

Acetylcholine bindt zich aan muscarine receptoren in de darmwand om de darmmotiliteit te verhogen.

33
Q
A

Norepinefrine bindt zich aan a1-receptoren in de spier van de iris, om mydriasis (verwijding van de pupil) te veroorzaken.

34
Q

Wanneer een dier eet moeten de speekselklieren meer speeksel produceren. Hoe wordt dit aangestuurd?

A

De bloedstroom naar de speekselklier moet toenemen. Activering van de parasympatische muscarine receptoren resulteert in verwijding van de arteriolen.

35
Q

Wanneer een paard weg galoppeert van angst hoeft het geen speeksel aan te maken. Hoe wordt dit aangestuurd?

A

Stimulatie van de adrenerge a-receptoren in de arteriolen leidt tot vasoconstrictie en dus tot vermindering van de bloedstroom.

36
Q

Welk middel kun je gebruiken om de pupillen te vergroten?

A

Atropine
Een muscarine-receptorantagonist blokkeert het parasympathische effect. Het voorkomt vernauwing van de pupil, wat resulteert in mydriasis.

37
Q

Wat is de standaard neurotransmitter in de ganglia van het autonome zenuwstelsel?

A

Acetylcholine

38
Q

Geef de pre- en postganglionaire vezels van het sympathische en parasympathische zenuwstelsel aan

A
39
Q

Wat is normaliter de functie van het verwijden of vernauwen van de pupil?

A

Het reguleren van de hoeveelheid licht dat het netvlies raakt

40
Q

Welk deel van het autonome zenuwstelsel zorgt voor pupilvernauwing (miosis) en welk deel zorgt voor pupilverwijding (mydriasis)?

A

Miosis: door parasympathische innervatie
Mydriasis: door sympathische innervatie

41
Q

Welke receptoren zijn bij miosis en mydriasis betrokken?

A

Miosis (sympatisch): alfa 1-receptoren
Mydriasis (parasympatisch): muscarine receptoren

42
Q

Welk hormoon zorgt voor de natte plekken onder je armen en wat zou de functie zijn van angstzweet?

A

Adrenaline uit het bijniermerg bindt aan adrenerge beta2 receptoren en zorgt zo voor apocriene excretie. Dit hoort bij het sympatische zenuwstelsel.
Acetylcholine bindt aan muscarine receptoren en zorgt zo voor eccriene excretie. Dit hoort (uitzondering) bij het sympatische zenuwstelsel.

43
Q

Wat voor type spier is de m. arrector pili? Wat is normaal gesproken de functie van pilo-erectie en wat is de functie van pilo-erectie tijdens de FF reactie?

A

Het is een gladde spier. Hij wordt gebruikt om bijv een kat groter te laten lijken in een angst situatie, of bijv. bij kou.

44
Q

Welke veranderingen treden er op in hart en longen tijdens de FF reactie?

A

De hartfrequentie gaat omhoog, vasodilatatie in het hart, toename van de contractiliteit (hoe hard het samentrekt).
De spieren in de bronchiën worden wijder (ontspannen) waardoor er meer lucht door kan komen.

45
Q

Leg aan de hand van dit plaatje uit hoe vasoconstrictie en vasodilatatie tot stand komen

A

Als adrenaline op de alfa1 receptor bindt krijg je een heel andere reactie dan wanneer het op de beta2 receptor bindt.
Als alfa1 receptor geactiveerd wordt, vindt er een cascade plaats waardoor calcium de cel ingepompt wordt. Dit heeft een positief effect op de contractie, en dus vindt er vasoconstrictie plaats.
Als de beta2 receptor geactiveerd wordt, vindt er een cascade plaats waarbij het proces dat alfa1 receptoren in gang brengen juist zal remmen. Zo vindt er vasodilatatie (ontspanning) plaats.

46
Q

Hoe reageren bloedvaten in de darmen op stress en waarom is dat de juiste reactie tijdens een FF response?

A

In de organen die niet actief zijn bij een FF-response (niet vitale organen) zul je veel alfa1 receptoren vinden om bij een FF-response voor vasoconstrictie te zorgen.
In vitale organen zul je juist meer beta 2 receptoren vinden zodat je bij een FF-response meer bloed naar die vitale organen kunt sturen d.m.v. vasodilatatie

47
Q

Leg met behulp van deze tabel uit hoe adrenaline voor vasodilatatie zorgt

A

Als er adrenaline is zal dat in eerste instantie op de beta2 receptoren gaan binden omdat die het meeste affiniteit hebben met adrenaline, en zo voor vasodilatatie zorgen

48
Q

Wat geven actieve spiercellen af en wat gebeurt er vervolgens?

A

Actieve spiercellen geven paracriene metabole signaalstoffen af, zoals adenosine, die de gladde spiercellen in de vaatwand beïnvloeden (links). Adenosine opent KATP kanalen in de membraan van de gladde spiercellen (rechts, met groene KATP ionkanalen en groene spanningsgevoelige calcium kanalen). Bovendien remmen de paracriene signaalstoffen de afgifte van noradrenaline uit sympathische zenuwvezels.

49
Q

Leg uit hoe en waarom vasodilatatie optreedt in actieve skeletspieren

A

De somatische zenuw die de spiervezel innerveert zorgt voor het vrijkomen van een aantal stofjes, waardoor kalium naar buiten wordt gepompt. Daardoor daalt het membraanpotentiaal en dat zorgt voor de relaxatie van de spiercel. Doordat er zo veel metabolieten zijn wordt het feit dat ze eigenlijk op alfa1 receptoren binden overstemd, en vindt er alsnog vasodilatatie plaats.

50
Q

Leg uit waarom activatie van de Na/K pomp essentieel is voor behoud van de prikkelbaarheid (excitability) van skeletspiercellen tijdens langdurige intense arbeid

A

Hyperpolarisatie moet blijven plaatsvinden zodat de Na/K pomp prikkelbaar kan blijven en zijn werk kan blijven doen.

51
Q

Het leveren van arbeid, bijv. tijdens de FF reactie, kost energie en daarom zorgt adrenaline, via de beta2 receptor, voor het vrijmaken van glucose (via glycogenolyse, met name in anaerobe spiervezels) en vetzuren (afbraak triacylglycerol, met name in oxidatieve spiervezels). Maar die voorraden zijn beperkt.
Wat is het (gewenste) effect van adrenaline op de lever en op zogeheten white adipose tissue?

A

Er moet meer brandstof vrijgemaakt worden door glycogenolyse. Zowel glycogeen als vet moet worden afgebroken om deze brandstof te verkrijgen.

52
Q

Tijdens inspanning en/of de FF reactie is de concentratie insuline in het bloed verlaagt en die van glucagon verhoogd.
Leg uit waarom dit past bij een situatie die veel energie kost

A

Glucagon is katabool en is dus nodig om het glycogeen af te breken. Insuline is anabool en zou juist glycogeen aanmaken

53
Q

De insuline producerende ß-cellen in de pancreas staan onder de neurale invloed van het AZS. In de membraan van de ß-cellen zijn alpha-adrenerge receptoren en muscarine- cholinerge receptoren aanwezig.
Welk effect van sympathische zenuwactiviteit op de insuline afgifte door ß-cellen verwacht je? Wat zou dan het effect van parasympathische zenuwactiviteit op de insuline afgifte zijn?

A

Insuline producerende cellen worden geïnhibeerd in een FF reactie

54
Q

Welk probleem hebben skeletspieren tijdens inspanning als er geen of minder insuline is?

A

De skeletspieren kunnen dan geen glycose meer opnemen, want zonder de binding van insuline aan het membraan kan het geen GLUT4 receptoren naar het membraan sturen om glucose op te kunnen nemen

55
Q

Leg aan de hand van het figuur uit waarom actieve skeletspieren
gelukkig niet afhankelijk zijn van insuline zijn om glucose te kunnen opnemen.

A

Bij contractie komt calcium vrij en die zorgt via een hele cascade voor het inbouw van de GLUT4 transporters op het membraan om zo toch glucose te kunnen opnemen

56
Q

Welk deel van het zenuwstelsel is actief bij de playing dead reactie, een slimme strategie voor sommige (prooi)dieren?

A

Bij flauwvallen (syncope) is juist het parasympatische zenuwstelsel actief, terwijl je in een stresssituatie eigenlijk verwacht dat het sympatische zenuwstelsel actief wordt

57
Q

De syncope is het gevolg van een sterke afname van de sympathische zenuwactiviteit en een sterke toename van de parasympathische (vagale) zenuwactiviteit.
Leg uit hoe beide veranderingen, ieder op hun eigen manier, bijdragen aan een verstoring van de
bloedsomloop

A

Hoge parasympatische en lage sympatische bloeddruk zorgt voor een verlaagde hartfrequentie en een verminderde kracht van het samentrekken van het hart, terwijl het hele lichaam juist door het sympatische zenuwstelsel wordt geïnnerveerd voor een FF response.
De balans is dus volledig verstoord

58
Q

Wat is het werkingsmechanisme van botox?

A

Botuline toxine verhindert het uitscheiden van acetylcholine en voorkomt de versmelting met het membraan

59
Q

Is botox een parasympathicolyticum of een sympathicomimeticum?

A

Oftewel: remt het het parasympatische deel of stimuleert het het sympatische deel?
Hij remt de parasympaticus, want die heeft acetylcholine in het uiteinde als neurotransmitter.

60
Q

Wat zijn de symptomen van botox vergiftiging?

A
  • Droge mond
  • Verwijde pupillen
  • Spierzwakte
  • Niet kunnen zweten/plassen
  • Benauwdheid
61
Q

Welke symptomen van botox vergiftiging zijn een direct gevolg van een verstoorde signaaloverdracht in het somatische zenuwstelsel?

A

Spierzwakte, benauwdheid, verlamming

62
Q

Welke symptomen van botox vergiftiging zijn een direct gevolg van een verstoorde signaaloverdracht in het autonome zenuwstelsel?

A
  • Droge mond
  • Problemen met darm peristaltiek
  • Niet kunnen zweten/plassen
  • Verwijde pupillen
63
Q

Botulisme kan zorgen voor een droge mond. Welke invloed hebben het sympathische (fight flight) en parasympathische (rest digest) zenuwstelsel op de speekselproductie?

A

Het wordt parasympatisch gereguleerd en dat wordt geremd, en dus is er weinig speekselproductie