PR01 - Spier Flashcards

1
Q

Hoe ziet de structuur van de hartspier eruit?

A
  • De hartspier bestaat uit contractiele cellen die gestrieerd zijn en veel structurele kenmerken gemeen hebben met de skeletspier
  • De cellen zijn korter dan de skeletspier en vertakken en interdigiteren met elkaar
  • De intercalaire schijven bij de celverbindingen bevatten gap junctions die een directe elektrische stroom tussen de cellen mogelijk maken
  • De cellen worden niet geïnnerveerd door het somatische zenuwstelsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe heten deze twee knopen in het hart en wat doen ze?

A

De sinusknoop en de AV knoop.
De pacemakercellen van de sinusknoop regelen het vuren van het hele hart.
Vanuit de SA-knoop verspreidt zich een excitatiegolf over het atriumsyncytium. De atria zijn van de ventrikels gescheiden door een bindweefselring die alleen bij de AV-knoop wordt doorbroken.
De excitatie van de sinusknoop regelt het vuren van de AV-knoop. Het signaal gaat via de bundels van His naar beide ventrikels, naar de Purkinje vezels. De Purkinje vezels maken contact met de contractiele myocardiale cellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat laten hartspiercellen niet zien als reactie op stimulatie of receptor activatie?

A

Ze laten geen actiepotentialen zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Onder normale omstandigheden vertonen cellen in welk gebied spontane actiepotentialen?

A

Cellen in de sinusknoop.
De sinusknoop is de normale pacemaker van het hart. Zijn ontladingssnelheid bepaalt de hartslag. Vanuit de sinusknoop verspreidt de excitatie zich via de internodale atriale banen naar de AV knoop, dan naar de bundel van His en zijn takken, en via het Purkinje-systeem naar de hartspier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Cellen uit welke andere gebieden van het hart kunnen ook spontane actiepotentialen vertonen?

A

Cellen in de AV knoop van Purkinje vezels.
Een langzamer pacemakerpotentiaal in deze celtypes betekent dat onder normale omstandigheden de drempelwaarde niet wordt bereikt voordat de cellen een actiepotentiaal ontvangen die door de sinusknoop wordt geïnitieerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Beschrijf deze actiepotentiaal grafiek van de sinusknoop

A
  • Na+ komt geleidelijk de cellen binnen. Wanneer het de drempelwaarde bereikt (ong. - 40 mV), wordt een actiepotentiaal gestimuleerd.
  • Bij de drempelwaarde worden langzame Ca2+-kanalen geactiveerd, hetgeen resulteert in een instroom van positieve lading en verdere depolarisatie. - Sluiting van de langzame Ca2+-kanalen vindt plaats na ong. 100-150 ms en opening van K+-kanalen veroorzaakt repolarisatie.
  • De cyclus herhaalt zich
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe kan de activiteit van de pacemaker worden veranderd?

A

Door 3 verschillende aspecten van actiepotentiaal generatie te veranderen:
1. De membraanpotentiaal in rust (hyper- of depolarisatie)
2. De drempelpotentiaal voor initiatie van een actiepotentiaal
3. De helling van diastolische depolarisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat gebeurt er met het hartritme bij een verhoogde temperatuur?

A

Een verhoogde temperatuur veroorzaakt een verhoging van de helling van de pacemakerpotentiaal zodat de hartslag toeneemt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat gebeurt er met het hartritme bij een verlaagde temperatuur?

A

Een verlaagde temperatuur veroorzaakt een afname van de helling van de pacemakerpotentiaal, zodat de hartslag vertraagt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat gebeurt er met het hartritme bij een verhoogde parasympatische innervatie?

A

Verhoogde parasympatische activiteit veroorzaakt een daling van de membraanpotentiaal in rust en een daling van de helling van de pacemakerpotentiaal - beide resulteren in een vertraging van de hartslag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat gebeurt er met het hartritme bij een verlaagde parasympatische innervatie?

A

Afname parasympathische activiteit veroorzaakt een toename van de helling van de pacemakerpotentiaal - beide resulteren in een versnelling van de hartslag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat gebeurt er met het hartritme bij een verhoogde sympatische innervatie?

A

Verhoogde sympathische activiteit veroorzaakt een verhoging van de helling van de pacemakerpotentiaal, zodat de hartslag toeneemt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat gebeurt er met het hartritme bij een verlaagde sympatische innervatie?

A

Verminderde sympathische activiteit veroorzaakt een afname van de helling van de pacemakerpotentiaal, zodat de hartslag vertraagt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat gebeurt er als een actiepotentiaal de samentrekkende spiercellen bereikt?

A

Het induceert veranderingen in intracellulaire ionenconcentraties die leiden tot contractie van de spier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe ziet het experimentele apparatus er uit dat gebruikt wordt om hartspieren te simuleren?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe ziet de perfusieopstelling van de proefopstelling eruit?

A

Deze bestaat uit een reservoir met perfusievloeistof, dat ongeveer 70 cm boven het hart is aangebracht om voldoende druk te bieden voor perfusie van de coronaire circulatie.
De vloeistof wordt opgewarmd tot lichaamstemperatuur in een waterjas en gaat naar de canule.
Injecties worden gedaan in de perfusievloeistof via een fijne katheter die verbonden is met een injectiespuit. Een andere water-jacket in de vorm van een beker wordt omhoog gebracht om het hart te omsluiten en op temperatuur te houden van het perfusaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe ziet de Krebs oplossing er uit die in dit experiment wordt gebruikt?

A

Dit is Krebs-oplossing met glucose en natriumpyruvaat als metabolische stoffen.
Het reservoir wordt gedurende het hele experiment zachtjes gegast, waardoor het een pH van ongeveer 7,4 heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

How does the inflow and outflow of the extracted heart for this experiment work?

A

De druk van de perfusievloeistof houdt de aortaklep gesloten en aangezien de linker hartkamer zich niet vult, verricht deze geen mechanische arbeid.
De uitstroom van de kransslagader ontsnapt via de stompjes van de venae cavae en de longslagader.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

What is done to the heart after extraction?

A

Na een snelle uitsnijding uit een rat wordt het hart gekoeld in gekoelde Krebs-buffer en stopt de spontane activiteit.
Het hart wordt aan het apparaat bevestigd.
De spontane activiteit wordt hervat wanneer de temperatuur van het hart stijgt met de warme Krebs-perfusie.
Na een eerste fibrillatie neemt het hart een regelmatig ritme aan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe wordt het hart aangesloten?

A

De hartkamers zijn aangesloten op een krachtopnemer om zowel de kracht als de snelheid van het samentrekken te controleren.
Het hart is omgeven door een glazen pot om het warm te houden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe wordt de contractiekracht aangegeven?

A

Door de amplitude van de golven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe reageert een normaal hartritme of 5 mL ijskoude perfusie vloeistof (Krebs)?

A

De hartslag vertraagt, boezemfladderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoe reageert een normaal hartritme op 0,5 mL 5microM acetylcholine (voor atropine)?

A

De hartslag vertraagt; acetylcholine is een neurotransmitter voor het parasympathische zenuwstelsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe reageert een normaal hartritme op 0,5 mL 50 microM atropine?

A

Geen effect; atropine is een muscarine-antagonist van acetylcholine en heeft op zichzelf geen effect.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hoe reageert een normaal hartritme op 5 mL 5 microM acethylcholine (na atropine)?

A

Geen effect na toevoeging aan geatrofieerd hart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Hoe reageert een normaal hartritme of 0,5 ml 5 microM adrenaline?

A

Het veroorzaakt een toename van de samentrekkingskracht en de snelheid, na een tijdje wordt het hart moe en gaat het langzamer kloppen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Hoe reageert een normaal hartritme op 0,5 mL 5 microM noradrenaline?

A

Het veroorzaakt een toename van de samentrekkingskracht en -snelheid

28
Q

Hoe reageert een normaal hartritme op 5 mL Krebs met veel Ca2+?

A

Het verhoogt de contractiekracht

29
Q

Hoe reageert een normaal hartritme op 5 mL Krebs zonder Ca2+?

A

Het verlaagt de contractiekracht

30
Q

Waarom klopt het hart?

A

Het hart slaat in afwezigheid van extrinsieke invloeden, door de aanwezigheid van pacemakercellen in de sinusknoop.

31
Q

Waardoor wordt de hartslag gecontroleerd?

A

Door de snelheid van actiepotentiaal generatie binnen de sinusknoop

32
Q

Hoewel de activiteit van het hart niet door een zenuw wordt gestuurd, kan het worden gewijzigd door…?

A

De activiteit van het sympathische en parasympathische zenuwstelsel

33
Q

Wat innerveert het sympatische zenuwstelsel? En het parasympathische zenuwstelsel?

A

Het sympatische zenuwstelsel innerveert de sinusknoop en de contractiele hartspier die de wanden van de hartkamers vormen.
Het parasympatische zenuwstelsel heeft alleen een significante innervatie van de sinusknoop

34
Q

Hoe wordt de activiteit van het hart endogeen geregeld?

A
35
Q

Wat zijn de functies van glad spierweefsel?

A
  • Het bevindt zich rond holle ingewanden, organen en vaten, bv. baarmoeder, bloedvaten
  • Het bemiddelt de beweging van stoffen, bv. darminhoud, bevalling van nakomelingen
  • Het vergemakkelijkt specifieke spierbewegingen, bv. verwijding en vernauwing van de oogpupillen, en piloerectie.
36
Q

Hoe is glad spierweefsel opgebouwd?

A
  • Elke spiervezel bestaat uit een enkele gekernde spoelvormige cel
  • Elke cel bevat dikke en dunne filamenten, maar in tegenstelling tot hart- en skeletspieren zijn de dikke en dunne filamenten niet in sarcomeren gerangschikt
  • De dunne filamenten zijn verankerd aan dichte lichamen en dichte gebieden, die verschillende spiercellen met elkaar verbinden
37
Q
A
38
Q

Hoe wordt glad spierweefsel geïnnerveerd?

A

Gladde spieren worden geïnnerveerd door het autonome zenuwstelsel.
Gladde spieren vertonen inherente activiteit, maar deze kan op meerdere plaatsen worden geïnitieerd.
Eenmaal geïnitieerd, passeert een actiepotentiaal tussen spiercellen via gap junctions

39
Q

Welke twee typen inherente activiteit is er in het gladde spierweefsel?

A
40
Q

Wat betekent inherente activiteit?

A

Het betekent dat normaal gesproken gladde spieren nooit volledig ontspannen zijn en dus tonus vertonen

41
Q

Hoe kan de tonus van glad spierweefsel toenemen of afnemen?

A

Door verschillende factoren, waaronder:
- Het autonome zenuwstelsel
- Temperatuur
- Rek

42
Q

Waar kan een toename of afname van de tonus in glad spierweefsel voor zorgen?

A

Bijv: Een toename van de tonus zal een bloedvat vasoconstrictie veroorzaken, terwijl een afname van de tonus een bloedvat vasodilateert.

43
Q

Hoe werkt excitation contraction coupling in hartspieren?

A
44
Q

Hoe werkt excitation contraction coupling in gladde spierweefsels?

A
45
Q

When does contraction of the smooth muscles cease?

A

Myosinefosfatase is altijd aanwezig en actief in de cel. Het fosforyleert myosine. Ca2+ wordt terug uit de cel gepompt en terug in het sarcoplasmatisch reticulum gepompt.
Cross-bridge cycling contractie stopt.

46
Q

Waar is het wel of niet samentrekken van de spier van afhankelijk?

A

Het is een gevolg van de hoeveelheid myosinefosfataseactiviteit (niet-gereguleerd) en de hoeveelheid MLCK-activiteit (gereguleerd door actiepotentialen) die aanwezig zijn in de cel.

47
Q

Hoe ziet het experimentele apparatus er uit dat wordt gebruikt om glad spierweefsel te simuleren?

A
48
Q

Waar let je op, bij reacties op behandelingen, bij het gladde spierweefsel?

A

Terwijl kracht en frequentie kunnen veranderen, zijn bij gladde spieren veranderingen in de algemene tonus belangrijker.
Deze veranderingen gebeuren veel langzamer dan bij hartspieren

49
Q

Hoe reageert normaal glad spierweefsel op 1 mL 500 mM kalium chloride (KCl)?

A

Het veroorzaakt contractie, vertraagt de verspreiding van K+ uit de spiercellen, waardoor de membraanpotentiaal in rust boven de drempelwaarde komt.

50
Q

Hoe reageert normaal glad spierweefsel op 1 mL 500 microM adrenaline?

A

Het veroorzaakt ontspanning

51
Q

Hoe reageert normaal glad spierweefsel op 1 mL 5 microM acetylcholine?

A

Het veroorzaakt contractie

52
Q

Hoe reageert normaal glad spierweefsel op 1 mL 500 microM noradrenaline?

A

Het veroorzaakt ontspanning

53
Q

Hoe reageert glad spierweefsel op steeds hoger wordende doses van acetylcholine?

A
54
Q

Wat is het effect van 1 mL noradrenaline op deze grafiek?

A
55
Q

Wat is de reactie op behandeling na de toevoeging van EDTA?

A

EDTA (ethyleendiamine tetracetisch zuur) cheleert de extracellulaire Ca2+ zodat er geen excitatiecontractie optreedt.

56
Q

Wat is de reactie op behandeling na physostigmine en atropine?

A
57
Q

Wat is physostigmine?

A

Het is een acetylcholinesterase-remmer, dus het verlengt de effecten van acetylcholine.

58
Q

Wat induceert KCI?

A

Het induceert contractie omdat het niet afhankelijk is van activering van de acetylcholinereceptor.

59
Q
A
60
Q
A
61
Q

Hoe verklaar je dat het hart spontaan blijft kloppen buiten het lichaam?

A

Door de sinusknoop

62
Q

Is de eigenfrequentie van het hart buiten het lichaam lager of hoger is dan de eigenfrequentie van het hart in het lichaam?

A

De eigenfrequentie buiten het lichaam is lager, omdat het sympatische zenuwstelsel (autonoom) dan geen invloed meer heeft, en het dus alleen door de sinusknoop nog samentrekt

63
Q

Wat is de neurotransmitter van de postganglionaire parasympatische neuronen naar het hart?

A

Acetylcholine

64
Q

Wat is de naam van de receptor van ACh in het hart en waar in het hart kunnen we die vinden?

A

De muscarine receptor, en die vind je op pre- and postsynaptische plaatsen

65
Q

Wat is de naam van de receptor van (nor)adrenaline in het hart en waar in het hart kunnen we die vinden?

A

alfa en beta-adrenerge receptoren, en die vind je in de bloedvaten

66
Q

Hoe beïnvloedt verapamil het hart?

A

Onder de invloed van verapamil gaat het hart moeilijker samentrekken door blokkade van Ca2+ kanalen. Door vasodilatatie gaat de bloeddruk omlaag.