E-module 1: Farmacokinetiek Flashcards
Wat is farmacokinetiek?
De route van het farmacon (de werkzame stof) door het lichaam
Welke fysisch-chemische eigenschappen van een farmacon zijn van belang voor de toedieningsvorm?
- De oplosbaarheid in water of olieachtige stoffen
- Het zure of basische karakter van een farmacon
- De stabiliteit bij verschillende pH-waarden
Wat is het verschil tussen enteraal en parenteraal?
Enteraal: via de darm (oraal of rectaal)
Parenteraal: niet via de darm (bijv. intraveneus, subcutaan)
Welke manieren van lokale toediening zijn er?
- Topicaal (huid, ogen, oren)
- Intramammair (in de uier)
- Intra-articulair (in het gewricht)
- Intra-uterien (in de baarmoeder)
Waar moet rekening mee gehouden worden bij toediening van medicijnen bij herkauwers?
Bij orale toediening komt een geneesmiddel eerst in de pens terecht, waar veel geneesmiddelen door micro-organismen worden geïnactiveerd.
Tevens kan de pensflora het ongewenste doelwit zijn van bijv. antimicrobiële stoffen.
Welke toedieningsroute betreffen parenterale toediening?
- Subcutaan
- Oraal
- Intramusculair
- Intraveneus
- Rectaal
Subcutaan, intramusculair, intraveneus
Wat zijn de belangrijkste fasen (en processen) van de farmacokinetiek?
ADME:
- Absorptie
- Distributie
- Metabolisme
- Excretie
Waarvoor zijn metabolisme en excretie samen verantwoordelijk?
Voor de eliminatie van het farmacon uit het lichaam
Wat houdt een systemische werking in?
Dit betekent dat het diergeneesmiddel vanuit de plaats van toediening moet worden opgenomen om vervolgens via de bloedsomloop over het lichaam verdeeld te worden.
Wat is secundair actief transport?
Bij secundair actief transport wordt de beweging van een ion langs zijn concentratiegradiënt gekoppeld aan het transport van een ander ion tegen zijn concentratiegradiënt in. Dit gebeurt met behulp van een cotransporter.
Op welke manier passeren de meeste farmaca biologische membranen?
Via passieve diffusie, waarbij het concentratieverschil tussen binnen- en buitenkant van de membraan de drijvende kracht vormt.
Hoe kun je de snelheid waarmee een farmacon het membraan kan passeren bepalen?
Door de eerste diffusiewet van Fick:
Wat is de permeabiliteit?
De doorlaatbaarheid van het membraan voor het betreffende farmacon
Waardoor wordt de permeabiliteit bepaald?
Door eigenschappen van het membraan en van het farmacon. Vooral de mate waarin een stof zich verdeelt over een waterfase en een aangrenzende lipidenfase (celmembraan) speelt daarbij een belangrijke rol.
Welke stoffen kunnen het membraan nauwelijks of niet passief passeren?
In tegenstelling tot vetoplosbare (lipofiele) stoffen kunnen wateroplosbare (hydrofiele) stoffen en/of ionen biologische membranen nauwelijks of niet passief passeren.
Extreem lipofiele stoffen zullen zelfs de neiging hebben in de lipidenfase van de celmembraan op te hopen, waardoor de diffusie over de membraan vertraagd wordt
In welke grootheid wordt lipofiliteit uitgedrukt?
De log(Poct/water) of log(Pow) waarde - de logaritme van de octanol-water partitiecoëfficiënt van een stof.
Hoe hoger de log(Pow) waarde, hoe lipofieler de stof.
Wat kun je zeggen over een stof met log(Pow) = 0?
Voor deze stof zullen de concentraties van die stof in de lipofiele en in de waterfase (bijv. darmwand en -lumen) bij evenwicht gelijk zijn.
Wat kun je zeggen over een stof met log(Pow) = 3?
Voor deze stof zullen die concentraties zich in evenwicht verhouden als 1000:1.
Welke ‘regel’ geldt er voor veel farmaca die oraal worden toegediend?
2 < log(Pow) < 3
Hoe worden stoffen met log(Pow) > 3 aangemerkt?
Als sterk lipofiele stoffen
Waarvan is de snelheid en de mate waarin diffusie over het membraan plaatsvindt afhankelijk?
- Permeabiliteit van het membraan (dus ook grootte van het molecuul)
- Lipofiliteit van het farmacon (dus ook polariteit en lading)
- Beschikbare resorptieoppervlak
- Concentratiegradiënt van het farmacon over het membraan
- De lokale doorbloeding (die mede de concentratiegradiënt bepaalt door aan- en afvoer van het farmacon)
Veel farmaca zijn zwakke zuren of zwakke basen, die in bloed of weefsel in meer of mindere mate dissociëren. Waarvan is de dissociatiegraad afhankelijk?
- De pH in het weefsel of bloed (directe omgeving farmacon)
- De sterkte van het zuur of de base (pKa-waarde)
Hoe passeren geïoniseerde zuren en basen de biologische membranen?
Geïoniseerde zuren en basen zijn respectievelijk negatief en positief geladen ionen, die biologische membranen niet of nauwelijks d.m.v. passieve diffusie kunnen passeren
Hoe wordt de verhouding tussen de geïoniseerde en niet-geïoniseerde vorm van een zuur of base weergegeven?
Die wordt weergegeven door de Henderson-Hasselbalch vergelijking