Wat is sociologie (HC1) Flashcards

1
Q

Verschil van sociologie met psychologie
- problemen

A
  • psychologie zoekt problemen vaak in de individu
  • sociologie zoekt problemen in de maatschappij
    –> er is geen perfect onderscheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Verschil van sociologie met psychologie
- verklaringen

A
  • Psychologie geeft individuele verklaringen
  • Sociologie geeft sociale verklaringen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Combinatie van psychologie en sociologie
- man die veel moord

A
  • psychologe kijkt naar de mentale aandoeningen en sociologie kijkt naar het sociale perspectief
  • moorden zouden kunnen komen door heet hoge mate van mentale problemen en een lage socialiteit
    –> de combinatie van deze twee aspecten hebben veel uitkomsten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Paradox van de moderne samenleving

A

Individualiteit (autonomie, originaliteit, je eigen identiteit) is een belangrijke waarde in de moderne samenleving, maar mensen zijn sociale wezens
–> dit staat in tegenstelling tot elkaar en vormt dus een paradox

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat doet de sociologie

A

Systematisch onderzoek naar de menselijke samenleving en onderzoekt menselijke patronen van denken, voelen en handelen en bekijkt hoe we in het bijzondere het algemeen kunnen zien
–> alles is anders, maar ook een beetje hetzelfde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Voor- en nadelen van sociologie

A
  • debunken
  • begrip
  • empowering
  • (h)erkenning
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Debunken
- voor en nadelen van sociologie

A

Niet alles wat we denken is altijd waar
- Munchen experiment: ga in een lift staan, maar in tegengestelde rihting. Andere mensen zullen het volgen en ook de andere kant op staan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Begrip
- voordeel van sociologie

A

Beter begrip van de omstandigheden waarin we zitten en waarom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Empowering
- voordeel sociologie

A

Laat nadeel voor sommige groepen zien, wat mobiliserend kan werken…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

(h)erkenning
- voordeel sociologie

A

Alles verandert altijd. Sociologen zijn ook mensen en het is moeilijk afstand te houden
- je kunt dit wel doen via Surveys bijv.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Sociologie wordt onderdeel van maatschappelijk debat

A

Allochtoon en autoctoon als onderscheidende term –> door de maatschappij is de lading van deze woorden beledigend geworden, terwijl voor de sociologie dit juist nog steeds onderscheidende termen zijn
–> bijv. ook hoog-/laagopgeleid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Zelfmoord volgens Durkheim

A

Zelfmoord is de meest individuele daad die er is
- toch sterk sociaal bepalend (door integratie en regulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is sociologie

A

Bestuderen en onderzoeken van de samenleving
- onderzoeken, beschrijven en verklaren van de manier waarop mensen samen leven
- alles wat in de samenleving gebeurt roept vragen op bij een socioloog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Sociologen kijken naar het achterliggende verhaal

A
  • interactie tussen mensen
  • op zoek naar algemeen sociaal gedrag
  • daadwerkelijk functioneren samenleving en verbeteren samenleving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Algmeen sociaal gedrag

A
  • individuen opdelen in hokjes
  • overeenkomsten en verschillen tussen hokjes
  • open deuren/triviaal: dat weten we toch al?
  • dilemma’s/raadsels die opgelost moeten worden
    –> collectieve goederen als iedereen individueel gewin nastreeft?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Sociologische verbeelding

A

Kijkt naar persoonlijke problemen versus sociale problemen
- bewust worden van hoe de samenleving werkt
- manier van denken en maier van doen
- kritisch bekijken wat als vanzelfsprekend aangenomen wordt
- sociologie versus common sense

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Persoonlijke en sociale problemen

A
  • als een klein % van een groep een probleem heeft dan is het een persoonlijk probleem
  • als een groot % van een groep een probleem heeft dan is het een sociaal probleem
    –> Klassen in de samenleving hebben veel invloed op hoe een probleem wordt aangepakt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Sociologie als common sense

A

Sociologen vertellen wat iedereen al weet op zo’n manier dat niemand het meer begrijpt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Zygmunt Bauman

A
  1. Responsible speech
  2. size of the field
  3. making sense
  4. defamiliarize
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Responsible speech

A

Regels van verantwoorde argumentatie

21
Q

Size of the field

A

Het overstijgen van de eigen sociale wereld

22
Q

Making sense

A

Het verklaren en interpreteren van menselijk gedrag door te kijken naar de versschillende figuaries en instituties waarin mensen zijn ingebed

23
Q

Defamiliarize

A

Het vermogen om bekende en vanzelfsprekende zaken ter discussie te stellen

24
Q

3 niveaus van sociologie

A
  1. Micro: familie en vrienden
  2. Meso: kantoor/universiteit
  3. Macro: overheid en land
    –> 1 en 2 zijn ook onderdeel van psychologie, maar Sociologie kijkt ook met name naar 3
25
Q

3 hoofdvragen van de sociologie

A

Sociologie is ontstaan bij de overgang van de traditionele naar de moderne samenleving
1. hoe is sociale (wan)orde mogelijk
2. hoe is sociale (on)gelijkheid mogelijk
3. hoe werkt het proces van rationalisering (modernisering) van de wereld?

26
Q

Onstaan van de sociologie
- 5 samenlevingen

A
  1. Jagers en verzamelaars
  2. Nomadische samenlevingen
  3. Agrarische samenlevingen
  4. Industriële samenlevingen
  5. Postindustriële samenlevingen
    –> ingedeeld op basis van technologie
27
Q

Technologisch determinisme
- onstaan van sociologie

A
  • technologie is niet neutraal, mensen bepalen hoe het wordt gebruikt
  • vijf samenlevingen geen opeenvolgende stadia of ‘vooruitgang’ - ‘eurocentrisme’
  • technologie kent grenzen; geen oplossing voor alles
  • technologie produceert nieuwe problemen
  • technologishe vooruitgang stelt grenzen aan milieu
28
Q

Maatschappelijke veranderingen
- ontstaan sociologie

A
  1. Economische veranderingen
  2. Politieke veranderingen
  3. Kerkelijke ontwikkeling
  4. Groei van steden en het onstaan van sociale problemen
29
Q

Economische veranderingen

A

Groet van het kapitalisme en de Industriële Revolutie
- 1750

30
Q

Politieke veranderingen

A

Franse Revolutie (1789)
- vrijheid
- gelijkheid
- solidariteit

31
Q

De ontdekking van de samenleving

A
  1. Opkomst van de moderne wetenschap (herwaardering empirische waarneming)
  2. De ontdekking van de samenleving (‘boek van de cultuur’)
  3. De sociologie als studie van de samenleving
32
Q

3 stadia van August Comté

A
  1. theologisch stadium
  2. Metafysisch stadium
  3. Wetenschappelijk stadium
33
Q

Theologisch stadium

A

Verklaring door middel van goden en geesten

34
Q

Metafysisch stadium

A

Verklaring door abstracte, filosofische speculatie over de ‘natuurlijke orde’

35
Q

Wetenschappelijk stadium

A

Wetenschappelijke verklaring door objectieve waarnemingen

36
Q

19e eeuw
- ontstaan sociologie

A
  • opkomst sociaal-darwinistisch denken
    –> Herbert Spencer (= survival of the fittest)
  • beschavingsarbeid (arbeiders meer beschaving)
  • disciplinering
  • volksopvoeding (lage klasse meer beschaving)
  • vertrouwen in de wetenschap
  • de sociale quaestie
37
Q

De sociale Quaestie

A

De sociale kwestie betreft problemen en uitdagingen in sociale ongelijkheid: hier zijn een paar voorbeelden
- hoe gaan we om met die groeiende groep mensen?
- ellende van urbanisatie en industrialisatie
- opkomst arbeidersbeweging
- reactie liberalen en onfessionelen –> welbegrepen eigenbelang

38
Q

Onderzoeksthema’s voor sociale wetenschappen
- 19e eeuw

A
  • armoede
  • arbeidsverdeling
  • verhouding tussen de klassen
39
Q

Academici en do gooders

A
  • volksverheffing
  • social workers
  • blauwe knoop
40
Q

Socialistische en Marxistische interesse in NL

A
  • interesse in maatschappelijke vraagstukken
  • intellectuelen in de jaren 80 van de 19e eeuw
  • Frederik van Eden (Walden)
  • Herman Gorter
  • Henriëtte Roland Holst
  • Relatief weinig academische invloed
41
Q

Paradigmata –> circle

A
  1. normal science
  2. Model drift
  3. Model crisis
  4. Model revolution
  5. Paradigma change
42
Q
A
43
Q

Problemen paradigmata

A
  • soiologie staat niet los van de positie van de onderzoeker in de samenleving maar maakt daar deel van uit
  • dit bepaalt de kijk op samenleving
  • een compleet beeld/theorie van hoe de samenleving werkt bestaat niet
  • altijd beperkt en selectief: partial perspectives
44
Q

Sociologische benaderingswijze

A
  • positivistische sociologie
  • humanistische sociologie
  • kritische sociologie
45
Q

Positivistische sociologie

A
  • volgens natuurkundige principe
  • op zoek naar wetmatigheden
  • nadruk op empirische feiten (meten is weten)
  • objectiviteit en repliceren
  • deductief (van algemeen naar bijzonder)
46
Q

Humanistische sociologie

A
  • betekenis van menselijk gedrag en symbolen
  • begrijpen en subjectief interpreteren
  • inductief (van specifieke waarnemingen naar algemene conclusie
47
Q

Aspecten van humanistische sociologie

A
  1. creativiteit en activiteit van mensen
  2. menselijke ervaringen door sociale en economische organisatie (i.p.v. psychische of biologische drive)
  3. intieme kennis van deze ervaringen
  4. socioloog heeft politieke en morele rol te sturen naar een gelijkwaardige samenlevingen
48
Q

Kritische sociologie

A
  • kritiek op het positivisme
    –> reïficatie van de sociale wereld, conservatief
    –> wetenschap/feiten zijn niet neutraal
  • gericht op het teweegbrengen van veranderingen…
  • het beter maken van de samenleving…
49
Q

Theorie

A

Een samenhangend stelsel van uitspraken over hoe en waarom specifieke feiten met elkaar zijn verbonden
- klassiek historisch materialisme (Marx)
- integratietheorie en Anomietheorie (Durkheim)
- wereldbeeldentheorie (Weber)
–> thoerie is onderdeel van een paradigma